1.2 Gedrag bestuderen

 1.2 gedrag bestuderen
Doel: Je leert hoe je diergedrag op een wetenschappelijke manier bestudeert.

ethogram, objectief, antropomorf, ethologie, sleutelprikkel, gevoelige periode, inprenting, associatief leren.
timer
8:00
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec diapositives de texte et 4 vidéos.

Éléments de cette leçon

 1.2 gedrag bestuderen
Doel: Je leert hoe je diergedrag op een wetenschappelijke manier bestudeert.

ethogram, objectief, antropomorf, ethologie, sleutelprikkel, gevoelige periode, inprenting, associatief leren.
timer
8:00

Slide 1 - Diapositive

 1.2 gedrag bestuderen
Wie heeft er thuis een huisdier?

Katten en honden zijn predatoren. Waaraan zie je dat?
  • Hoe vangt een kat een muis?
  • Hoe reageert een hond op een kat?


Slide 2 - Diapositive

1.2 Gedrag bestuderen
Pak je schrift en bekijk de onderstaande video:

  • Welke gedragselementen zie je terugkomen?
  • Hebben de aapjes een voorkeur voor de beloning?
  • Hoe interpreteer jij het gedrag van het linker aapje?



Slide 3 - Diapositive

1.2 Gedrag bestuderen

Slide 4 - Diapositive

Objectief
Gedragsonderzoek is objectief: geen mening/ interpretatie.
Soms maken mensen zich schuldig aan antropomorfisme: menselijke emoties toekennen aan dieren.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Gedragsstudie (ethologie)
Voor het bestuderen van gedrag maak je gebruik van 2 tools:

Ethogram: 
Lijst van te observeren gedragselementen

Protocol: Overzicht met waargenomen gedragselementen gedurende het onderzoek

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Gedrag
Gedrag: is de respons op een prikkel

Slide 10 - Diapositive

Sleutelprikkel
Sommige prikkels hebben een voorspelbare respons.

Deze prikkel heet de sleutelprikkel

Slide 11 - Diapositive

Nico Tinbergen (1907-1988)
Sleutelprikkel: een prikkel waarop altijd hetzelfde gedrag volgt.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Nico Tinbergen (1907-1988)
Supernormale prikkel: versterkte sleutelprikkel

Slide 14 - Diapositive

Dieren leren snel
Inprenting
Leren in een korte, gevoelige periode

Associatief leren
Een bepaalde prikkel koppelen aan een andere prikkel

Slide 15 - Diapositive

Leren - inprenting
Lorenz - 1903-1989
Gevoelige periode

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Zelfstandig werken
Lezen paragraaf 1.2 
Maken Opdracht 17, 18, 19, 20, 21, 24, 25, (26)

Tijdens de timer werken in stilte
Na de timer mag je overleggen
timer
8:00

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

18
a Een gedragsketen bestaat uit handelingen die elkaar in een vaste volgorde opvolgen. In het protocol vind je steeds dezelfde afkortingen van gedragselementen achter elkaar.

 b Dat kunnen er veel zijn. Een voorbeeld is:
  lopen naar bijenkast - stoppen - oren bewegen - weglopen.

Slide 20 - Diapositive

19
a ‘Voorzichtig’ en ‘onderzoekend’ zijn menselijke interpretaties van het gedrag van de olifant.

 
 b Voor het woord voorzichtig zou hij beter het woord langzaam of stapje voor stapje kunnen gebruiken.
Voor het woord ‘onderzoekend’, zou hij kunnen schrijven ‘de slurf halfhoog geheven met het puntje naar voren’, of ‘met de slurf de lucht opsnuivend’.


Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo


1 ogen en neus: zien en ruiken
2 De ijsbeer tilt de kop hoog op en snuift de lucht naar binnen.
3 Bijvoorbeeld: lopen, zwemmen, op schots klimmen, op andere schots springen, door sneeuw of over ijs rollen, achter een prooi aan rennen, duiken, prooi op schots trekken.
4 Door op zijn achterpoten te gaan staan en door op een hoge schots te gaan staan, kan hij verder kijken dan normaal.
5 Hij zwemt met bijna zijn hele lichaam onder water en benadert de prooi tegen de wind in.
6 De ijsbeer zwemt tussen de ijsschotsen door. Door zijn witte kleur valt hij bijna niet op.






1 ogen en neus: zien en ruiken

2 De ijsbeer tilt de kop hoog op en snuift de lucht naar binnen.

3 Bijvoorbeeld: lopen, zwemmen, op schots klimmen, op andere schots springen, door sneeuw of over ijs rollen, achter een prooi aan rennen, duiken, prooi op schots trekken.

4 Door op zijn achterpoten te gaan staan en door op een hoge schots te gaan staan, kan hij verder kijken dan normaal.

5 Hij zwemt met bijna zijn hele lichaam onder water en benadert de prooi tegen de wind in.

6 De ijsbeer zwemt tussen de ijsschotsen door. Door zijn witte kleur valt hij bijna niet op.

Slide 24 - Diapositive