sich vorstellen #2

Das bin ich!
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Das bin ich!

Slide 1 - Diapositive

Lernziel dieser Stunde
Du kannst dich kurz vorstellen:
  • mein Geburtstag
  • meine Familie
  • meine Haustiere
  • mein Lieblingsessen und meine
      Lieblingsfarbe

Slide 2 - Diapositive

mein Geburtstag
Wann hast du Geburtstag?                   Ich habe am ____ . __________ Geburtstag.
z.B. Ich habe am 26. September Geburtstag.
Januar, Februar, März, April, Mai, Juni, Juli, August, September, Oktober, November, Dezember

Slide 3 - Diapositive

meine Familie
Das ist ...
  • mein Vater.
  • meine Mutter.
  • meine Schwester.
  • mein Bruder.
Das sind ...
  • meine Geschwister.
die Geschwister = broers en/of zussen!

Slide 4 - Diapositive

mein(e) Haustiere
Hast du Haustiere?                      Ich habe __________ .

Slide 5 - Diapositive

Heb jij huisdieren die op de vorige slide niet genoemd werden?

Slide 6 - Question ouverte

Eure Antworten
Ik heb geen huisdieren.      Ich habe keine Haustiere.
Ik had een hond.                     Ich hatte einen Hund.

cavia = Meerschweinchen
schapen = Schafe
koeien = Kühe

Slide 7 - Diapositive

mein Lieblingsessen und meine Lieblingsfarbe

Was ist dein Lieblingsessen?        Mein Lieblingsessen ist _______.


Was ist deine Lieblingsfarbe?       Meine Lieblingsfarbe ist ______.

Slide 8 - Diapositive

Heb jij lievelingseten of een lievelingskleur die op de vorige slide niet genoemd werd?

Slide 9 - Question ouverte

Eure Antworten
licht_____ = hell_____

donker_____ = dunkel_____

z.B.: hellblau, dunkelgrün

Slide 10 - Diapositive

Wann hast du Geburtstag?
A
Ich habe auf 18 September Geburtstag.
B
Ich bin am 18 September jahrig.
C
Ich bin Geburtstag auf 18 September.
D
Ich habe am 18. September Geburtstag.

Slide 11 - Quiz

Wat betekenen de woorden Vater en Mutter?
A
opa en oma
B
broer en zus
C
vader en moeder
D
oom en tante

Slide 12 - Quiz

Wat betekenen de woorden Bruder en Schwester
A
broer en zus
B
neef en nicht
C
jongen en meisje
D
man en vrouw

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het woord Geschwister?
A
broers
B
broers en/of zussen
C
zussen
D
zus

Slide 14 - Quiz

Gibt es Fragen?

Slide 15 - Diapositive

Was hast du
heute gelernt?

Slide 16 - Carte mentale