Ga alvast zitten en leg je spullen op de hoek van de tafel:
Nieuw Nederlands + schrift
leesboek
plenda
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Welkom 3J!
Ga alvast zitten en leg je spullen op de hoek van de tafel:
Nieuw Nederlands + schrift
leesboek
plenda
Slide 1 - Diapositive
Welkom 3K!
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en leg je spullen op de hoek van de tafel:
Nieuw Nederlands + schrift
leesboek
plenda
Slide 2 - Diapositive
Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
Slide 3 - Diapositive
Deze les
Formuleren H2: Fouten met verwijswoorden
Aan het eind van de les:
kun je fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.
Slide 4 - Diapositive
Huiswerk V3K
Woensdag 11 januari:
Formuleren H2: opdr. 1 t/m 5
Slide 5 - Diapositive
Huiswerk V3J
Donderdag 12 januari:
Formuleren H2: opdr. 1 t/m 5
Slide 6 - Diapositive
Log in in de LessonUp. We blikken eerst uitgebreid terug op Grammatica H2.
Slide 7 - Diapositive
Wat is fout in deze zin?
Karin vond een lekker recept en gebruikte deze voor het menu.
Slide 8 - Question ouverte
Slide 9 - Diapositive
Roodkapje is op weg naar .... oma
A
zijn
B
hun
C
haar
D
ze
Slide 10 - Quiz
Roodkapjes beste vriend is op weg naar .... oma
A
zijn
B
haar
C
kan allebei
Slide 11 - Quiz
De mediatheek heeft ..... collectie online-boeken uitgebreid.
A
zijn
B
haar
C
hun
D
ze
Slide 12 - Quiz
Deze les loopt lekker, maar .... van vorige keer liep in de soep.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die
Slide 13 - Quiz
Let op!
Verwijswoorden - hen/hun
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).
Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een gezellige middag.
Slide 14 - Diapositive
Ik zie een groepje leerlingen. Ik roep ...
A
hen
B
hun
Slide 15 - Quiz
Jan en Yet vinden het nog lastig. Ik leg het .... nog een keer uit.
A
hen
B
hun
Slide 16 - Quiz
..... lopen door de school.
A
Hun
B
Hen
C
Zij
Slide 17 - Quiz
Ik heb een cadeautje gekocht voor ....
A
hen
B
hun
Slide 18 - Quiz
Let op!
Verwijswoord - wat
Met het verwijswoord wat verwijs je naar
dat en datgene
een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige),
een overtreffende trap (het beste)
een hele zin:
Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.
Slide 19 - Diapositive
We hebben alles, ..... de docent vertelde, opgeschreven
A
dat
B
die
C
wat
D
dit
Slide 20 - Quiz
Dat schilderij is echt het mooiste .... ik ooit gezien heb.
A
wat
B
dat
C
die
D
dit
Slide 21 - Quiz
Het gaafste liedje ....... ik ken is 'Wuthering Heights' van Kate Bush.
A
wat
B
dat
C
dit
D
die
Slide 22 - Quiz
Het is lekker hoog gezongen, ...... ik prachtig vind.
A
dat
B
wat
Slide 23 - Quiz
Let op!
Verwijswoord - dieren/mensen
Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):
De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt
Slide 24 - Diapositive
Ken jij de zanger ...... ik mijn verslag geschreven heb?
A
waarover
B
over wie
Slide 25 - Quiz
Ken jij het museum ...... ik mijn verslag geschreven heb?
A
waarover
B
over wie
Slide 26 - Quiz
Formuleren H3 - Fouten met verwijswoorden
Slide 27 - Diapositive
Zoals we de vorige les besproken hebben, wijzen verwijswoorden terug naar een woord dat eerder genoemd is. Mensen maken veel fouten met verwijswoorden. Hier zijn verschillende oorzaken voor.
Slide 28 - Diapositive
Oorzaak 1
Iemand weet niet of het woord waarnaar hij verwijst een de-woord of een het-woord is.
Slide 29 - Diapositive
Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
Naar de-woorden verwijs je met die, naar het-woorden met dat. Artikel is een het-woord, dus die moet dat zijn.
Slide 30 - Diapositive
Oorzaak 2
Iemand weet niet of het de-woord waarnaar hij verwijst, mannelijk of vrouwelijk is.
Slide 31 - Diapositive
De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Het woord familie is vrouwelijk, dus zijn moet haar zijn.
Slide 32 - Diapositive
Oorzaak 3
Iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden.
Slide 33 - Diapositive
Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Hen moet hun zijn.
Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je 'hun'.
Slide 34 - Diapositive
Oorzaak 4
Iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden.
Slide 35 - Diapositive
Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Hen moet hun zijn.
Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je 'hun'.
Slide 36 - Diapositive
Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten
Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn: 'haar' moet 'zijn' zijn.
Slide 37 - Diapositive
Onze zeehelden, waarnaar in veel steden straten zijn vernoemd, waren geen lieverdjes.
Naar dieren en dingen verwijs je met waar + voorzetsel (waarover, waarvoor enz.), maar naar mensen met voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.), dus 'waarnaar' moet 'naar wie' zijn.
Slide 38 - Diapositive
Het mooiste dat ik ooit voor mijn verjaardag heb gekregen, is een gouden armband.
Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar een overtreffende trap: mooiste is een overtreffende trap, dus 'dat' moet 'wat' zijn.
Slide 39 - Diapositive
Opdracht deze les
Maak zelfstandig H2 Formuleren: opdr. 1 t/m 5.
Klaar?
Lezen in je leesboek
timer
25:00
Slide 40 - Diapositive
Ik kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.