Talent - 2A - 1.7 - Grammatica deel 1

klas 8
Zitten volgens plattegrond! :)
Aanwezigheid + materiaal
10 minuten stil lezen
timer
10:00
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

klas 8
Zitten volgens plattegrond! :)
Aanwezigheid + materiaal
10 minuten stil lezen
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

klas 8

Talent hoofdstuk 1
Paragraaf 7
Grammatica

Slide 2 - Diapositive

Zinsdelen:
pv, wwg, ond, lv

Slide 3 - Diapositive

Lesdoel
  • weten we hoe we zinnen kunnen ontleden

Slide 4 - Diapositive

Je weet al
  • hoe je de persoonsvorm kunt vinden
  • hoe je de zin moet verdelen in zinsdelen
  • hoe je het onderwerp kunt vinden
  • hoe je het werkwoordelijk gezegde kunt vinden

Slide 5 - Diapositive

Uitleg
  1. Persoonsvorm: zin vragend maken / tijdproef / getalproef
  2. Werkwoordelijk gezegde: pv + alle andere ww
  3. Onderwerp: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
  4. Lijdend voorwerp: wie / wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp


Voorbeeld
Hij heeft een voetbal gevonden. 
pv = heeft
wwg = heeft gevonden
ond = hij
lv = wie/wat heeft hij gevonden?

Slide 6 - Diapositive

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is de persoonvorm?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 7 - Quiz

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wie of wat is het onderwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 8 - Quiz

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 9 - Quiz

Welke vraag moet je stellen bij een lijdend voorwerp?

Slide 10 - Question ouverte

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Klopt dit?

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
nee
B
ja

Slide 12 - Quiz

Aan de slag!
Maak 1.7 grammatica
Opdrachten 1 t/m 4 op blz 53, 54 en 55
opdracht 2 hoeft niet

Slide 13 - Diapositive

Wat heb je geleerd?

Slide 14 - Question ouverte

Waar wil je nog uitleg over?

Slide 15 - Question ouverte

Spelling - bijvoeglijke naamwoorden

Slide 16 - Diapositive

Doelen
Aan het einde van de les:
  • kun je bijvoeglijke naamwoorden correct spellen;
  • weet je wanneer je hoofdletters en kleine letters gebruikt. 

Slide 17 - Diapositive

Bijvoeglijke naamwoorden
Voor het schrijven van bijvoeglijk naamwoorden gelden de volgende regels:

Slide 18 - Diapositive

Welk bijvoeglijk naamwoord is correct gespeld? De .......... medaille.
A
goude
B
gouden

Slide 19 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is correct
gespeld? De ......... straat.
A
verbrede
B
verbreede
C
verbreedde
D
verbreden

Slide 20 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is correct gespeld? Een ............ kind.
A
geschrokke
B
geschrokken

Slide 21 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is correct gespeld? Het te ............. bestand.
A
downloade
B
gedownloade
C
downloaden

Slide 22 - Quiz

Online oefenen!
Cursus 7 §5 
Bijvoeglijk naamwoord

Klaar? §6 meervouden op -s en -en

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo