Wederkerend werkwoord 3+4hv

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3,4

De wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

Veel voorkomende werkwoorden

zich douchen - se doucher

zich wassen - se laver

zich scheren - se raser

zich opmaken - se maquiller

Sommige werkwoorden zijn in het Nederlands NIET wederkerend, maar in het Frans wel!!!!

wakker worden - se réveiller

opstaan - se lever

naar bed gaan- se coucher

tandenpoetsen - se brosser les dents

wandelen - se promener

Zich wassen

Een voorbeeld: Ik was me

Bij wederkerende werkwoorden horen de dikgedrukte woorden altijd bij elkaar. Ik en me, jij en je, hij en zich etc.

Se laver

je me lave (ik was me)

tu te laves (jij wast je)

il se lave (hij wast zich)

elle se lave (zij wast zich)

on se lave (men wast zich)

nous nous lavons (wij wassen ons)

vous vous lavez (jullie wassen jullie)

ils/elles se lavent (zij wassen zich)

In de passé composé

vervoegen we ALLE wederkerende werkwoorden met ÊTRE

Je me suis lavé(e)
tu t'es lavé(e)

il s'est lavé

elle s'est lavée

nous nous sommes lavé(e)s
vous vous êtes lavé(e)(s)
ils se sont lavés

elles se sont lavées

Elle ... (s'intéresser)

Je ... (se laver)

Nous ... (s'amuser)

Ils ... (se coucher)

Vous ... (s'installer)

Les élèves ... (se connaître)

Deel 2

De wederkerende werkwoorden in de passé composé.

Ontkenning

Als je een wederkerend werkwoord ontkennend maakt, komt ne tussen het onderwerp en het wederkerend voornaamwoord, en pas (zoals normaal) achter de pv. 

Je ne me couche pas = ik ga niet naar bed

Je ne me suis pas couché = ik ben niet naar bed gegaan

Kies de juiste optie:
Het wederkerend werkwoord vervoeg je altijd met het hulpwerkwoord ...

1. avoir
2. être

Tu ... (se coucher, ontkennend, présent)

Léa et Julie ... (s'amuser, ontkennend, passé composé)

Elle ... (se reposer, passé composé)

Vous ... (se présenter, ontkennend, présent)

Je ... (s'entraîner, passé composé)

Vertaal: Alain en Louis hebben zich geschoren

1. Alain et Louis se sont rasés
2. Alain et Louis se sont rasé
3. Alain et Louis se sont rasée
4. Alain et Louis se sont rasées

Vertaal: Adèle en Claudine hebben (zich) gedoucht

1. Adèle et Claudine se sont douché
2. Adèle et Claudine se sont douchées
3. Adèle et Claudine ont se douché
4. Adèle et Claudine ont se douchées

Vertaal: jij bent niet naar bed gegaan.

1. tu ne t'est pas couché
2. tu ne t'es pas couché
3. tu ne t'es pas couchée
4. tu ne t'est pas couchée

Vertaal: Meneer Dubon is niet naar bed gegaan

Vertaal: Zij heeft zich gewassen

Vertaal: Hij heeft zich niet gehaast (se dépêcher)