Leren SO 1 2V

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

      Leren SO 1 2V

Apprendre: 

Kunnen

Het juiste woord in de juiste zin zetten in het Frans 

De werkwoorden avoir - être - faire - w.w.-er vervoegen in een zin

Een zin schrijven met het gegeven plaatje

Leren 

Vocabulaire APRRENDRE 1-2-4-6-8 

Passé Composé met avoir (avoir - être - faire - w.w.-er) § 8.1 p. 137

le train

en Allemagne

le voyage

la piscine

parler

l'hôtel

bref

1. vervolgens
2. kortom
3. verder

la montagne

1. het vliegtuig
2. het eiland
3. de zee
4. de berg

Les Pays-Bas

changer

De rotonde

La carte bancaire

le carrefour

Nederland

overstappen

Le rondpoint

Pinpas

Het kruispunt

le retard

l'aller simple

garer

une place assise

occupé

de vertraging

bezet

een zitplaats

het enkeltje

parkeren

Vertaal:
Dépêche-toi! L'avion en direction de Bordeaux part dans 10 minutes

Vertaal:
Il a acheté un aller-simple au quichet

la gare

le guichet

la voie

la ligne

la grève

Wat is 'faire de l'escalade'

1. wandelen
2. een soort balspel
3. klimmen
4. een watersport

Traduis: de rien

de terugreis, terugkeer

de file

de omleiding

rijden

vanwege

la déviation

à cause de

le retour

le bouchon

rouler

Vervoeg: je - avoir - passé composé

ik heb gehad

jij hebt gehad

hij heeft gehad

wij hebben gehad

jullie hebben gehad

zij hebben gehad

j'ai eu

il a eu

vous avez eu

ils ont eu

tu as eu

nous avons eu

Tu - avoir - passé composé)

Tu - être - passé composé

Être: U bent geweest

Vous -être -passé composé

Elles -faire- passé composé

Nous - avoir -passé composé

Il ___ (habiter, passé composé) aux Pays-Bas.

Elles ___ (jouer, passé composé) ensemble.

Wat is het voltooid deelwoord van "avoir"?

1. avé
2. eu
3. été
4. fait

Wat is het voltooid deelwoord van "être"?

1. êté
2. eu
3. été
4. fait

Wat is het voltooid deelwoord van "faire"?

1. fairé
2. eu
3. été
4. fait

Nous ___ (regarder, passé composé) la télé.

Noé et Alex ___ (faire, passé composé) du tennis.