27 februari

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Bespreken Hulpboek blz. 40, Opdracht 39 t/m 41.
  • Epiloog.
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Bespreken Hulpboek blz. 40, Opdracht 39 t/m 41.
  • Epiloog.

Slide 1 - Diapositive

Vragen Grammatica?

Slide 2 - Question ouverte

Slide 3 - Diapositive

Geen vragen (meer)?
  • Maak maar twee rijtjes.... 

Slide 4 - Diapositive

Argonautentocht


Taalboek blz. 44.
Hulpboek blz. 40.

Slide 5 - Diapositive

Opdracht 39
  • Het monster: 
  • slaapt nooit, 
  • heeft een groot lijf met ontelbare windingen; 
  • harde schubben; 
  • dodelijke kaken.

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 40a
  • 1 r.149 Αἰσονίδης:  
  • Iason 
  • De zoon van Aison
  • 2 r.151 μυρία κύκλα  
  • windingen, ontelbaar 
  • ontelbare cirkels
  • 3 r.154 σμερδαλέην κεφαλὴν 
  • vreselijke kop 
  • angstaanjagende hoofd

Slide 7 - Diapositive

Opdracht 40bc
  • b Kassies ‘slang’ en Kegel ‘draak’. 
  • c Eigen verwerking, bijvoorbeeld: de beschrijving dat het een beest is met heel veel kronkels en een lang lichaam lijkt meer op een slang.

Slide 8 - Diapositive

Opdracht 41
  • Te zien zijn: 
  • De Argo, 
  • Iason, 
  • de boom met het Gulden Vlies, 
  • de vuurspuwende stieren.

Slide 9 - Diapositive

Hulpboek blz. 108
Ergon 18 en 19.


Slide 10 - Diapositive

Ergon 18
  • 1 τιμήν acc ev 1
  • 2 λιμήν nom ev 3
  • 3 ὀνόματα nom mv 3 acc mv
  • 4 πέτρα nom ev 1
  • 5 ἄνδρα acc ev 3
  • 6 κινδύνους acc mv 2
  • 7 δόλος nom ev 2
  • 8 γυναικός gen acc 3

Slide 11 - Diapositive

Aan het werk.
  • Leer Hulpboek blz. 156, 1 t/m 9.
  • Leer Hulpboek blz. 140 t/m 145.
  • Lees Taalbloek blz. 50.
  • Maak Hulpboek blz. 42-44, Opdracht 44 t/m 46.

Dit is ook huiswerk. 

Slide 12 - Diapositive

Opdracht
  • Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
  • Benoem ieder woord in de zin.
  • Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
  • Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
  • Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)

Slide 13 - Diapositive

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is nog onduidelijk?
Waar wil je meer over weten?

Slide 15 - Question ouverte