Er zijn dus werkwoorden en combinaties van woorden die
altijd hetzelfde voorzetsel nodig hebben.
Voorbeelden:
De klas zag erg op tegen het proefwerk. (opzien tegen)
Een voetbalelftal bestaat uit 11 spelers. (bestaan uit)
Tess maakt haar sommen met behulp van een geodriehoek. (met behulp van)