Toptaal A0A1 29 juni

Wat gaan we vandaag doen? 
 
- kleuren
- oefenen woorden thema 2, 2 
- persoonlijke voornaamwoorden oefenen 
- meervoud
- Thema LINK 2,3

1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Wat gaan we vandaag doen? 
 
- kleuren
- oefenen woorden thema 2, 2 
- persoonlijke voornaamwoorden oefenen 
- meervoud
- Thema LINK 2,3

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Welke kleur is dit:
A
rood
B
roze
C
rod
D
ros

Slide 3 - Quiz

Deze kleur is:
A
lichtblauw
B
lichtgroen
C
donkerblauw
D
donkergroen

Slide 4 - Quiz

Welke kleur is dit?
A
donkergroen
B
donker
C
donkerblauw
D
donkergrijs

Slide 5 - Quiz

Deze sinaasappel is:
A
oranje
B
geel
C
paars
D
wit

Slide 6 - Quiz

Deze aardbei is
A
rood
B
oranje
C
paars
D
roze

Slide 7 - Quiz

Deze ring is van

Slide 8 - Question ouverte

Deze kat is

Slide 9 - Question ouverte

Hoe noem je deze kleur?

Slide 10 - Question ouverte

De wolken zijn:

Slide 11 - Question ouverte

Deze kleur noem je:

Slide 12 - Question ouverte

Deze ketting is:

Slide 13 - Question ouverte

Deze vogel is

Slide 14 - Question ouverte



De woorden van thema 2, deel 2
Eten kopen op de markt

Slide 15 - Diapositive

………….., hier is uw rekening.
A
De beurt
B
Alstublieft
C
De kilo
D
Het gewicht

Slide 16 - Quiz

Meneer en ………………….., hoort u bij elkaar?
A
het gewicht
B
bijvoorbeeld
C
zeggen
D
mevrouw

Slide 17 - Quiz

Wie is er aan …………………..?
A
de aardappel
B
de beurt
C
de kilo
D
u

Slide 18 - Quiz

Ik wil ………………… een pond jonge kaas.
A
iets
B
op
C
gram
D
graag

Slide 19 - Quiz

Mag het …………………. meer zijn?
A
iets
B
mevrouw
C
dank u
D
beurt

Slide 20 - Quiz

Hier zijn uw boodschappen.
Fijn, ……………..!
A
Alstublieft
B
de verkoper
C
dank u
D
bijvoorbeeld

Slide 21 - Quiz

500 gram is hetzelfde als een ………..

Slide 22 - Question ouverte

Hoeveel ……………….. heb je betaald voor de bananen?

Slide 23 - Question ouverte

Wat ………………… de verkoper?
(zeggen)

Slide 24 - Question ouverte

100 gram is hetzelfde als een ……………….

Slide 25 - Question ouverte

Wie kookt het ………………… vandaag?

Slide 26 - Question ouverte



Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 27 - Diapositive

Even herhalen......

Ik heb een fiets                    De fiets is van ……………...
Jij hebt een fiets                 De fiets is van ...…...………..
U hebt een fiets                  De fiets is van ………………..
Mateusz heeft een fiets    De fiets is van ....................
Linda heeft een fiets          De fiets is van ....................
Wij hebben een fiets          De fiets is van ....................
Jullie hebben een fiets      De fiets is van ....................
Zij hebben een fiets            De fiets is van ....................


Slide 28 - Diapositive


Ik heb een fiets                   De fiets is van mij
Jij hebt een fiets                 De fiets is van jou
U hebt een fiets                  De fiets is van u
Mateusz heeft een fiets    De fiets is van hem 
Linda heeft een fiets          De fiets is van haar 
Wij hebben een fiets          De fiets is van ons 
Jullie hebben een fiets      De fiets is van jullie 
Zij hebben een fiets            De fiets is van hen

Slide 29 - Diapositive

Johan heeft een mooi huis.
Het mooie huis is van ……………..

Slide 30 - Question ouverte

Barbara en ik hebben samen een winkel. De winkel is van ………...

Slide 31 - Question ouverte

De mensen die naast ons wonen hebben een hond. De hond is van ……………….

Slide 32 - Question ouverte

Maria heeft een schilderij.
Het schilderij is van ………......

Slide 33 - Question ouverte

Jij en jouw vrienden hebben een appeltaart. De appeltaart is van .……...………..

Slide 34 - Question ouverte

Ik heb 3 kinderen.
De kinderen zijn van …………….

Slide 35 - Question ouverte



Nog wat meervoudsregels...

Slide 36 - Diapositive

Meestal maak je meervoud door -en achter een woord te zetten
De stoel    - de stoelen

Maar... let op!
Het oog    - de ogen
de fles       - de flessen
de prijs     - de prijzen
de brief    - de brieven

Slide 37 - Diapositive



Woorden die op -en, -el, -en, -em eindigen,
krijgen een "s" aan het einde

Slide 38 - Diapositive


de puber      - de pubers
het laken      - de lakens
de bezem    - de bezems
de lepel        - de lepels

Slide 39 - Diapositive


Nieuwe regel:

Woorden die eindigen op a, o, u, i of y krijgen een 's in het meervoud

de oma           - de oma's
de auto           - de auto's
het menu       - de menu's
de taxi             - de taxi's
de pony          - pony's

Slide 40 - Diapositive

het meervoud van paraplu

Slide 41 - Question ouverte

het meervoud van bloem

Slide 42 - Question ouverte

het meervoud van man

Slide 43 - Question ouverte

Het meervoud van diploma

Slide 44 - Question ouverte

het meervoud van muur

Slide 45 - Question ouverte

het meervoud van dief

Slide 46 - Question ouverte

Het meervoud van roos

Slide 47 - Question ouverte

Het meervoud van beker

Slide 48 - Question ouverte

het meervoud van bodem

Slide 49 - Question ouverte