Lesson six

1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

  • Taking the register
  • Learning goals
  • Newsround
  • What do you need?
  • Time Master
  • 5 questions
  • Let's get down to work (exercises)
  • Exit ticket
  • Homework

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Zelfregulering: Je weet dat er verschillende (leer)strategieën zijn en kunt bepalen welke strategieën passen bij de geformuleerde (leer)doelen.
A1.5: Je kunt eenvoudige vragen stellen en beantwoorden, en eenvoudige uitspraken doen en vragen beantwoorden over basisbehoeften of zeer vertrouwde, concrete onderwerpen (gesprek).
A2.1: Je kunt op eenvoudige wijze voorkeur of mening uitdrukken over vertrouwde alledaagse onderwerpen (gesprek).
A2.4: Je kunt dingen vragen en eenvoudige transacties doen in openbare gelegenheden (gesprek).
A2.1: Je kunt begrijpen wat er tegen je gezegd wordt in een eenvoudig, alledaags gesprek (luisteren).
A2.1: Je kunt mensen, plaatsen, en bezittingen op een eenvoudige manier beschrijven (spreken).

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

iPad      workbook     notebook     pen          airpods
                       A                              and pencil

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Vocab 3.1 + 3.2 + 3.3 + 3.4/ phrases writing / a <> an / to be / 
present continuous / plural / bezittelijke voornaamwoorden

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

a / an

Slide 11 - Diapositive


  • (het lidwoord) een
a / an (1/2)
een

  • a
  • an

  • bij woorden die met een medeklinker-klank beginnen

  • bij woorden die met een klinker-klank beginnen

  • Het gaat om wat je hoort
  • Niet wat je schrijft/ziet

Slide 12 - Diapositive

a / an (2/2)
een

  • banana
  • car
  • teacher
  • shoe
  • etc.

  • apple
  • elephant
  • onion
  • idiot
  • etc.

  • a uniform 
  • a European
  • an hour
  • an x-ray 
  • etc.
  • je zegt 'juniform'
  • je zegt 'jeuropean'
  • je zegt 'our'
  • je zegt 'exray'

Slide 13 - Diapositive

plural

Slide 14 - Diapositive


  • meervouden
  • meer dan één

  • zelfstandig naamwoord  > +s
  • one car > ten cars
  • one teacher > nine teachers
plural
meervoud

  • Zelfstandig naamwoord met s-klank > +es
  • s-klank = -s/-sh/-ch/-x/-z
  • one box > four boxes 
  • one quiz > eight quizzes

  • Zelfstandig naamwoord met -o > +es
  • one hero > eleven heroes
  • one tomato > six tomatoes

  • Zelfstandig naamwoord met mede klinker-y > -ies
  • one city > three cities
  • one baby > two babies

  • zelfstandig naamwoord met -f > ves
  • one wolf > seven wolves
  • one knife > four knives

  • altijd enkelvoud
  • hair / sheep / fish / etc.
  • altijd meervoud
  • trousers / glasses / scissors / etc.

  • onregelmatige meervouden
  • one man > six men / one child > two children / one person > five people
  • one tooth > nine teeth / one foot > eight feet / one mouse > three mice

Slide 15 - Diapositive

Watch: Video

Do these words get a or an and give the plural form?





Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

  • an x-ray
  • x-rays
  • a city
  • cities
  • a fish
  • fish
  • a tooth
  • teeth
  • a scarf
  • scarves
  • a unicorn
  • unicorns
  • a box
  • boxes
  • scissors
  • a baby
  • babies

Slide 18 - Diapositive

  • a match
  • matches
  • a sheep
  • sheep
  • glasses
  • a tomato
  • tomatoes
  • a fireman
  • firemen
  • a wolf
  • wolves

Slide 19 - Diapositive

to be

Slide 20 - Diapositive


  • 'to be' is het werkwoord 'zijn', dit werkwoord wordt erg vaak gebruikt.
to be (+, -, ?)
  • I
  • you
  • he
  • she
  • it
  • we
  • you
  • they

  • am
  • are
  • is
  • is
  • is
  • are
  • are
  • are
zijn
  • 'm
  • 're
  • 's
  • 's
  • 's
  • 're
  • 're
  • 're
  • am not
  • are not
  • is not
  • is not
  • is not
  • are not
  • are not
  • are not
  • am not
  • aren't
  • isn't
  • isn't
  • isn't
  • aren't
  • aren't
  • aren't


  • Am I ... ?
  • Are you ... ?
  • Is he ... ?
  • Is she ... ?
  • Is it ... ?
  • Are we ... ?
  • Are you ... ?
  • Are they ... ?

Slide 21 - Diapositive

present continuous

Slide 22 - Diapositive


  • nu bezig / nu aan de gang 
  • duurt een tijdje

  • am / are / is
  • + werkwoord
  • + ing 
present continuous
tegenwoordige tijd
duurvorm
I
we
you
they
  • am
  • is
  • are
he
she
it
  • singing
  • working
  • playing
  • reading
  • eating
  • cycling
  • typing
  • helping

Slide 23 - Diapositive

bezittelijke voornaamwoorden

Slide 24 - Diapositive

le
personal
pronoun
my, your, etc.
bezittelijke
voornaamwoorden
betekenis
possessive
pronoun
Gebruik:
  • Om bezit van ... 
  • ... personen ...
  • ... dieren ...
  • ... dingen...
  • ... aan te geven.
  • I
  • you
  • he
  • she
  • it
  • we
  • you
  • they
  • my
  • your
  • his
  • her
  • its
  • our
  • your
  • their
  • mijn
  • jouw
  • zijn
  • haar
  • -
  • onze
  • jullie
  • hun

Slide 25 - Diapositive


Do: Exercise 57a, page 123, workbook A 
       

In je boek

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Exercise 57a, page 123
  1. my
  2. your
  3. his
  4. our
  5. our & their
  6. your & my
  7. its

Slide 28 - Diapositive

  1. Mark is playing football.
  2. Suzie is brushing her teeth.
  3. John is playing the guitar.
  4. Frank is working on his laptop.
  5. Sue and Kate are dancing.
  6. Tommy is washing.
  7. Brian is boxing.
  8. Monica is rollerskating.
  9. The students are riding on the bus.
  10. Tom and Jen are hugging.

Slide 29 - Diapositive

speaking

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Study: phrases speaking

Do: Exercise 60a, page 124, workbook A 
       

In je boek

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Exercise 60a, page 124
  1. Can I help you?
  2. I don't care about fashion.
  3. Is there anything else?
  4. What size are you?
  5. Can I try them on?
  6. I'm really excited about these trainers.

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive




Noem de Engelse bezittelijke voornaamwoorden die je nu weet.

Slide 38 - Question ouverte

Study: 
  - Vocabulary 3.1-3.3
  - phrases writing
  - Grammar
     - a or an
     - to be
     - present continuous


Slide 39 - Diapositive

Thanks for your attention
      Wait for            Push your chair         Throw away
      the bell             under the table            your litter

Slide 40 - Diapositive

School uniform
make up
tie
trainers
trousers
jeans
skirt
blazer
blouse
rings
boots

Slide 41 - Question de remorquage

Slide 42 - Diapositive

Schooluniforms: voordelen

Slide 43 - Carte mentale

Schooluniforms: nadelen

Slide 44 - Carte mentale

Slide 45 - Vidéo

Schoolboy protest
  • Waarom dragen deze jongens een rok?
  • Ze mogen geen korte broek dragen en de directrice had voor de grap gezegd dat ze wel een rok aan mochten doen.
  • Waarom hebben een aantal jongens hun benen geschoren?
  • Omdat harige benen er niet netjes uitzien.
  • Wat is een nadeel van het dragen van een rok volgens één van de jongens?
  • Je bovenbenen gaan plakken en soms kruipt de rok te hoog op.
  • Wat vinden de ouders ervan?
  • De ouders zijn trots op hun zonen dat ze voor zichzelf, op een goede manier, opkomen.

Slide 46 - Diapositive