Didactiek les 2/3 - Siem Isselman

• Didactiek
• MBO
• Studiejaar 2

Didactiek les 3

Doelstellingen en bewegingsvormen

Waarom maken we een doelstelling?

Wat voor soort doelstellingen zijn er?

Wat zijn de eisen aan een doelstelling? Waar moet een doelstelling aan voldoen? (4 dingen)

Bewegingsvormen

De leerlingen kunnen 2 van de 10 ballen naar een medespeler overspelen door middel van de onderhandse techniek. 

Het accent ligt voor deze leerlingen op de spanning van de vingers het maken van een kommetje en het in de beweging meegaan van de volleybal bij de bovenhandse techniek. Bij de onderhandse techniek ligt het accent voor deze leerlingen op het volgen van de bal, het door de knieën gaan bij het spelen en het dosering van de energie van de bal. Ze kunnen de volleybal nog niet gericht plaatsen richting een medespeler. Ze creëren nog niet voldoende hoogte met de onderhandse techniek om een set – up te kunnen geven.

De leerlingen kunnen 7 van de 10 ballen in de handen van de medespeler kunnen terugspelen met de onderhandse techniek. Hierbij licht het accent op door de knieën gaan, de handen goed bij elkaar sluiten , en de bal bij de onderhandse techniek net onder de polsen spelen. Dit kunnen ze laten zien tijdens het eindspel waarbij ze de de service moeten ver-werken met de onderhandse techniek en de bal bij de setter moeten krijgen.

Benoem 3 bewegingsvormen die je zou kunnen doen om deze doelstelling te behalen.

Wat gebeurd er wanneer een bewegingsvorm (technisch) te moeilijk is?

Wat doe je aan het begin van de les qua opbouw?

1. Iets technisch moeilijks, met een lage intensiteit
2. Iets technisch moeilijks, met een hoge intensiteit
3. Iets technisch makkelijks met een hoge intensiteit
4. Iets technisch makkelijks met een lage intensiteit

In welk gedeelte van de les leer je de studenten de technische vaardigheden het beste aan?

1. Tijdens de warming up
2. Direct na de warming - up, tijdens kern 2
3. Tijdens kern 2
4. Tijdens het einde van de les, de spelvorm of de wedstrijd