Nederlands 3 havo ww spelling

Nederlands ww-spelling
Herhaling ww spelling (pvtt, pvvt en vd)
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Nederlands ww-spelling
Herhaling ww spelling (pvtt, pvvt en vd)

Slide 1 - Diapositive

Allemaal herhaling, waar moet je op letten:

  • - Is het een persoonsvorm? (of voltooid deelwoord, bijvoeg. naamwoord)
  • - In welke tijd staat een zin?
  • - Wat is de stam van het werkwoord?
  • - Om hoeveel personen gaat het werkwoord?
Spelling werkwoorden:

Slide 2 - Diapositive

Vul in met 1 spatie:
Tot vorige week kon je op school gratis .....(printen), maar de schoolleiding heeft hier inmiddels een stokje voor .... (steken).

Slide 3 - Question ouverte

Tot vorige week kon je op school gratis printen, maar de schoolleiding heeft hier inmiddels een stokje voor gestoken.


- Is het de persoonsvorm? (of voltooid deelwoord, bijvoeg. naamwoord etc.)
- In welke tijd staat een zin?
- Wat is de stam van het werkwoord?
- Om hoeveel personen gaat het werkwoord?
Spelling werkwoorden:
Infinitief (inf)
Voltooid deelwoord (vd)

Sterk werkwoord -en
persoonsvorm (pvtt)

Slide 4 - Diapositive

Vul in met 1 spatie:
Famke ... (hechten VT) erg aan haar omafiets, maar ... (zwichten VT) toch voor een scooter toen ze 16 werd.

Slide 5 - Question ouverte

Famke hechtte erg aan haar omafiets, maar zwichtte toch voor een scooter toen ze 16 werd.


- Is het de persoonsvorm? (of voltooid deelwoord, bijvoeg. naamwoord)
- In welke tijd staat een zin?
- Wat is de stam van het werkwoord?
- Om hoeveel personen gaat het werkwoord?
Spelling werkwoorden:
persoonvorm (pvvt)
Stam + te
hecht + te
persoonvorm (pvvt)
Stam + te
zwicht + te

Slide 6 - Diapositive

Vul in met 1 spatie:
De brandweer .... (inspecteren VT) het .... (verwoesten) appartement om de oorzaak van de brand te kunnen achterhalen

Slide 7 - Question ouverte

De brandweer inspecteerde het verwoeste appartement om de oorzaak van de brand te kunnen achterhalen

- In welke tijd staat een zin?
- Om hoeveel personen gaat het werkwoord?
- Is het de persoonsvorm? (of voltooid deelwoord, bijvoeg. naamwoord)
- Wat is de stam van het werkwoord?
Spelling werkwoorden:
persoonvorm (pvvt) 
Stam + de (enkelv.)
inspecteer + de
bijvoeglijk naamwoord (bn)
=
zo kort mogelijk

Slide 8 - Diapositive

WANNEER gebruik je
'T KoFSHiPTaXieTJe?

Slide 9 - Question ouverte

Antwoord
Bij zwakke werkwoorden in de PVVT en VD

Slide 10 - Diapositive

Antwoord

Slide 11 - Diapositive

Geen PV wel een werkwoord: andere vormen

Ik heb een Big Mac genomen                               VD

Kwijlend nam ik een hap                                          OD

Ik heb zin om een Big Mac te nemen                    INF

Geef me eens een Big Mac!                                      GW

Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac                    BN


Slide 12 - Diapositive

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't KoFSHiPTaXieTJe

  • Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          
  • Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Slide 13 - Diapositive

Onvoltooid deelwoord

Geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.

Geeft aan hoe iets gebeurt.

Hele werkwoord + een d(e)


  • Kwijlend nam ik een hap. 
  • Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.
  • Al doende leert men.

Slide 14 - Diapositive

Infinitief

Is het hele werkwoord.


Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


  • Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 15 - Diapositive

Gebiedende wijs

Wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.

Staat op de eerste plaats in de zin.

Heeft geen onderwerp bij zich.


  • Geef me een Big Mac!
  • Braad ze bruin, die frietjes!

Slide 16 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord

Staat vóór een zelfstandig naamwoord.

Is een VD of OD geweest.

Schrijf je zo kort mogelijk.


  • Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac.
  • Mijn zusjes geven de gevonden telefoon terug.
  • De bereide maaltijd smaakte heerlijk.

Slide 17 - Diapositive

Schrijf de juiste vorm op:
1. Epilepsie wordt ook wel de (vallen) ziekte genoemd.

Slide 18 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
2. De (verdwalen) kinderen werden gevonden.

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
3. Ik heb thuis een (wandelen) tak.

Slide 20 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
4. Op de (verbreden) weg zijn er nooit meer files.

Slide 21 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
5. Het (verzetten) lesuur was geen succes.

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
6. De (sluiten) winkel was failliet.

Slide 23 - Question ouverte

De bouwkundige heeft (berekenen) hoe groot het mag zijn.

Slide 24 - Question ouverte

De docent van WI en NE (lusten pvvt) geen pizza.

Slide 25 - Question ouverte

De arts (vermoeden pvvt) dat zijn patiënt niet beter wordt.

Slide 26 - Question ouverte

Hij heeft een uur geleden (douchen).

Slide 27 - Question ouverte

Het (gebeuren) niet vaak.

Slide 28 - Question ouverte

Hoeveel uur heb jij in de vakantie (gamen).

Slide 29 - Question ouverte

Ties heeft vorige week elke (baseballen).

Slide 30 - Question ouverte

Teun (verhuizen) volgende week.

Slide 31 - Question ouverte

Aysa (verhuizen) vorige week.

Slide 32 - Question ouverte

een onvoltooid deelwoord

A
is de infinitief met-d(e)
B
is de stam met-d
C
soms d en soms niet

Slide 33 - Quiz

(mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in.
A
mopperent en huilend
B
mopperend en huilent
C
mopperend en huilend

Slide 34 - Quiz

Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen)
A
Sjaan verhuisT en Job is verhuisT
B
Sjaan verhuisD en Job is verhuisD
C
Sjaan verhuisT en Job is verhuisD

Slide 35 - Quiz

Trucjes

Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.


De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde

De weerman keek zoekend rond => zoekende




Slide 36 - Diapositive

Trucjes

De infinitief, de gebiedende wijs en het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk.


De weerman zal mooi weer voorspellen

Voorspel goed weer, weerman!

Het voorspelde goede weer bleef uit.        

Slide 37 - Diapositive

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 38 - Quiz

Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn

Slide 39 - Quiz

De slapende kater was gemakkelijk te fotograferen.

A
OD als BN
B
VD als BN

Slide 40 - Quiz

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 41 - Quiz

Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
Ingetapete
B
Ingetapede
C
Ingetapte
D
Ingetapde

Slide 42 - Quiz

evacueren
De .................. kampen.
A
gëevacueerde
B
geëvacueerde
C
gëevacueerden
D
geëvacueerden

Slide 43 - Quiz

Hij (deleten - vt) de bestanden.
A
delete
B
deletete
C
delette
D
deletette

Slide 44 - Quiz

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 45 - Quiz

De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde

Slide 46 - Quiz

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 47 - Quiz