Formatieve toets H3 Krachten

Formatieve toets
quiz vragen over hoofdstuk 3 Krachten

Wie scoort meer vragen goed dan fout?
1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Formatieve toets
quiz vragen over hoofdstuk 3 Krachten

Wie scoort meer vragen goed dan fout?

Slide 1 - Diapositive

Wat is het symbool voor de kracht?
A
M
B
F
C
f
D
r

Slide 2 - Quiz

Wat kan je van krachten zien?
A
de kracht zelf
B
het effect van de kracht
C
de grootte van de kracht
D
de nettokracht

Slide 3 - Quiz

Wat voor kracht wordt hier
gebruikt?
A
Magnetische kracht
B
Elektrische kracht
C
Zwaartekracht
D
Kleefkracht

Slide 4 - Quiz

Krachten kan je meten met een
A
weegschaal
B
Krachtmeter
C
thermometer

Slide 5 - Quiz

Kan je krachten zien?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quiz

Wat voor kracht wordt hier
gebruikt?
A
Magnetische kracht
B
Elektrische kracht
C
Zwaartekracht
D
Spankracht

Slide 7 - Quiz

Wat is NIET een soort kracht?
A
Spierkracht
B
Massakracht
C
Magnetische kracht
D
Veerkracht

Slide 8 - Quiz

Links wint omdat hij met een grotere kracht trekt.
Wat is de netto kracht naar links?
A
40 Newton
B
50 Newton
C
60 Newton
D
100 Newton

Slide 9 - Quiz

Zwaartekracht is de kracht die
A
voorwerpen naar de aarde toe trekt
B
voorwerpen laat zweven
C
kracht die als zwaar wordt ervaren
D
kracht die door een zwaard geleverd wordt

Slide 10 - Quiz

Hoeveel Newton is de netto kracht als de krachten in evenwicht zijn?
A
1 N
B
0 N
C
10 N
D
0,1 N

Slide 11 - Quiz

Kracht is een
A
Gevoel
B
Eenheid
C
Grootheid
D
Uitvoering

Slide 12 - Quiz

Lees de grootte van de kracht op de krachtmeter af.
De kracht is...
A
2,5N
B
2,2N
C
2,6N
D
2,8N

Slide 13 - Quiz

Een kracht kun je tekenen.
Waarmee kun je een kracht in een tekening weergeven?
A
met een punt
B
met een lijn
C
met een pijl

Slide 14 - Quiz

Hoe wordt de krachtpijl ook wel genoemd?
A
Pijlpunt
B
Richtingpijl
C
Loodpijl
D
Vector

Slide 15 - Quiz

Een kracht kan:
A
vorm en richting veranderen
B
richting en snelheid veranderen
C
vorm en snelheid veranderen
D
vorm, snelheid en richting veranderen.

Slide 16 - Quiz

Welke kracht is bij wielrennen de grootste tegenwerkende kracht ?
A
Zwaartekracht
B
Kleefkracht
C
Wrijvingskracht
D
Luchtweerstandskracht

Slide 17 - Quiz

Wat is de eenheid van kracht?
A
Watt
B
Newton
C
Centimeter
D
Newton per kilogram

Slide 18 - Quiz

Hoeveel kilogram is 86 N?

A
86kg
B
8,6 kg
C
0,86 kg
D
8600 gram

Slide 19 - Quiz

Wat voor een kracht oefent een trampoline uit?
A
Spankracht
B
Zwaartekracht
C
Veerkracht
D
Spierkracht

Slide 20 - Quiz

Wat is geen kenmerk van een kracht
A
je kan een voorwerp van richting veranderen
B
Je kan een voorwerp vervormen
C
Je kan een voorwerp van snelheid veranderen
D
Je kan krachten zien

Slide 21 - Quiz

De krachtenschaal is 1cm ≘ 30 N.
Een pijl is 7,3 cm lang.
Hoe groot is de kracht?
A
73 N
B
730 N
C
4,1 N
D
219 N

Slide 22 - Quiz

De arm van een kracht is
A
De kortste afstand tussen kracht en draaipunt
B
De kortste afstand tussen draaipunt en kracht
C
De kortste afstand tot het draaipunt waarbij de kracht loodrecht op de arm staat.

Slide 23 - Quiz

Wat voor een kracht oefent een expander uit?
A
Spankracht
B
Zwaartekracht
C
Veerkracht
D
Spierkracht

Slide 24 - Quiz

hoeveel kracht is er nodig om 2 kg te verplaatsen?
A
0,2 N
B
2 N
C
20 N
D
200 N

Slide 25 - Quiz

Op een bal werken twee krachten van
72N en 119N.
Welke krachtenschaal kies je?
A
1 cm ≘ 5 N
B
1 cm ≘ 8 N
C
1 cm ≘ 15 N
D
1 cm ≘ 25 N

Slide 26 - Quiz

Hoeveel gram is 100 N?
A
10000 gram
B
1000 gram
C
100 gram
D
10 gram

Slide 27 - Quiz

Je hebt de beschikking over 100 N aan kracht. Hoeveel massa kun je verplaatsen?
A
100 kg
B
10 kg
C
1 kg
D
10 gram

Slide 28 - Quiz

De krachtenschaal is 1cm ≘ 20 N.
Hoe lang wordt de pijl voor een kracht van 80 N ?
A
10 cm
B
8 cm
C
4 cm
D
2 cm

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Lien

pHet-simulatie





https://phet.colorado.edu/sims/html/forces-and-motion-basics/latest/forces-and-motion-basics_nl.html

Slide 31 - Diapositive

Je hangt een gewicht aan een krachtmeter. Door welke kracht rekt de krachtmeter uit?
A
Veerkracht
B
Zwaartekracht
C
Magnetische kracht
D
Mechanische kracht

Slide 32 - Quiz

Een veer kan slap of stug zijn.
Wat kun je zeggen over slappe veren?
A
Slappe veren rekken moeilijker uit dan stugge veren.
B
Slappe veren rekken makkelijker uit dan stugge veren.
C
Slappe veren rekken net zo makkelijk uit als stugge veren.
D
Slappe veren rekken net zo moeilijk uit als stugge veren.

Slide 33 - Quiz

De bovenste magneet zweeft boven de onderste magneet. Dan is:
A
1 een Noordpool; 2 een Zuidpool
B
1 een Zuidpool; 2 een Noordpool
C
1 een Noordpool; 2 een Noordpool
D
1 een Zuidpool; 2 een Zuidpool

Slide 34 - Quiz

Wat voor een kracht oefent een trampoline uit?
A
Spankracht
B
Zwaartekracht
C
Veerkracht
D
Spierkracht

Slide 35 - Quiz

Als je de kracht op een spiraalveer verdubbelt:
A
wordt de lengte van de veer 2x zo groot
B
wordt de uitrekking van de veer 2x zo groot
C
wordt de lengte van de veer 4x zo groot
D
wordt de uitrekking van de veer 4x zo groot

Slide 36 - Quiz

Je gaat een kracht meten van ongeveer 4,5 N welke meter neem je dan
A
1 N
B
3 N
C
5 N
D
10 N

Slide 37 - Quiz

Hoe groot is de zwaartekracht op een voorwerp van 1 kg?
A
0,1 N
B
10 000 N
C
10 N
D
100 N

Slide 38 - Quiz

Jaap tekent een krachtenpijl van 5 cm. Hij zet er bij: 1 cm = 10 N.
Hoe groot is de kracht die Jaap met zijn pijl aangeeft?
A
1 N
B
5 N
C
10 N
D
50 N

Slide 39 - Quiz

massa en gewicht zijn hetzelfde
A
waar
B
niet waar

Slide 40 - Quiz

Wat is de eenheid van zwaartekracht?
A
Kg
B
Newton per kilogram
C
Newton
D
Volt

Slide 41 - Quiz

Het blokje heeft een massa van 350 g. Hoe groot is de zwaartekracht?
A
0,35 N
B
3,5 N
C
35 N
D
3500 N

Slide 42 - Quiz

Astronaut André (massa 80 kg) bevindt zich op de maan. Hij gaat op één been staan. De sterkte van de zwaartekracht op de maan is 1,6 N/kg.
Welke uitspraak is – natuurkundig gezien – het meest juist?
A
Het gewicht van André is 80 kg
B
Het gewicht van André is 50 kg
C
Het gewicht van André is 64 N
D
Het gewicht van André is 128 N

Slide 43 - Quiz

Wat is de
nettokracht?
A
186 N naar links
B
8360 N naar rechts
C
1,45 N naar rechts
D
34 N naar links

Slide 44 - Quiz

7. Als ik een fruitschaal op een bureaublad plaats dan duwt deze fruitschaal het bureaublad een heel klein beetje in. de kracht die hier door ontstaat noemen we de normaalkracht. Welke uitspraak is juist?
A
De normaalkracht maakt evenwicht met de zwaartekracht zodat de fruitschaal op zijn plaats blijft staan.
B
De zwaartekracht werkt in dezelfde richting als de normaalkracht en zet zo de fruitschaal op zijn plaats.
C
De normaalkracht maakt geen evenwicht met de zwaartekracht zodat de fruitschaal op zijn plaats blijft staan.
D
De zwaartekracht en normaalkracht kan ik bij elkaar optellen, zo kan ik het gewicht van de fruitschaal bepalen.

Slide 45 - Quiz

Waar grijpt de normaalkracht aan?
A
In het massamiddelpunt
B
Onderaan het voorwerp
C
Waar de kracht terugduwt
D
Waar de krachten elkaar raken

Slide 46 - Quiz

Wat ik vind van het spelen van zo'n soort quiz:
A
dit hoeft van mij niet
B
fantastisch
C
neutraal
D
leuk

Slide 47 - Quiz


Hoe is het gegaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 48 - Sondage

wat vond je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 49 - Sondage

Hoe was je inzet deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 50 - Sondage

Deze les heb ik duidelijk iets geleerd
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Sondage