Water bij de Melk - 16. Mowie vangt de zon

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Mowie vangt de zon - p 133

Mowie vangt de zon - p 133

'Zijn moeder staat vroeg op.'

Mowie vangt de zon - p 133

'Moeder zegt: de zon gaat te snel.'

Mowie vangt de zon

'Ik was en ik kook.'

Mowie vangt de zon

Ik hang de was aan de lijn'

Mowie vangt de zon

'Maar als de maan komt, ben ik niet klaar'

Mowie vangt de zon

'Hij gaat naar de berg.'

Mowie vangt de zon

'Daar is de zon. Hij slaapt in een hol.'

Mowie vangt de zon

'Mowie pakt een lang touw.'

Mowie vangt de zon

'De zon stapt in het touw 

Mowie trekt aan het touw. De zon zit vast.'

Mowie vangt de zon

'De zon is boos.' Hij roept, maak me los.'

Een dief in de nacht

'Een half jaar gaat hij snel, een half jaar gaat hij langzaam.'

Moeder zegt: de zon gaat te ...

1. lang
2. snel
3. traag
4. kort

Ik wil ... zon.

1. meer
2. minder
3. mooi
4. meest

Waar gaat Mowie heen?

1. naar een stad
2. naar een meer
3. naar een berg
4. naar een touw

Waar slaapt de zon?

1. in een hol
2. in een meer
3. in een touw
4. in een berg

De zon roept: maak me ...

1. vast
2. gek
3. snel
4. los

Wanneer gaat de zon snel?

1. een maand
2. een jaar
3. een halve maand
4. een half jaar

Wanneer is de dag kort?

1. in de zomer
2. in de winter

Wanneer is de dag lang en heet?

1. in de zomer
2. in de winter

Mowie vangt de zon - p 133

snel 

langzaam

lang

kort

de berg 

het hol 

het touw 

Mowie vangt de zon - p 133

Ik sta heel vroeg op.

Hou me niet vast!

Ik kom elke dag op. 

We spreken iets af.

Mowie maakt het touw los. 

opstaan

vasthouden

opkomen

afspreken

losmaken

weggooien
Ik gooi het papier ...

1. op
2. weg
3. in
4. aan

schoonmaken
Hij maakt de kamer ...

1. schoon
2. klaar
3. op
4. in

uitpakken
Hij pakt het cadeau ...

1. in
2. op
3. na
4. uit

uitzetten
Hij zet de computer ...

1. aan
2. uit
3. in
4. op

opstaan
Wij staan vroeg ...

1. op
2. uit
3. aan
4. in

overdoen
Wij doen de toets ...

uitlaten
Ik laat de hond ...

afwassen
hij ... graag af

weggooien
Wij ... de test weg.

meedoen
Ik ... graag ...

oversteken
Hij ... de weg ...