le 9 mai h1

weektaak 19 : 
 6.3 Grammaire I/ 5 Lire Extra (p. 42)
- Maken ex. 8a tm 8g (livre) /Leren Apprendre 3




-



jeudi : TRAINING LEESVAARDIGHEID 
LIRE EXTRA maken we in de klas, dus nog niet maken.
je mag wél leren apprendre 3 en herhalen woorden unité 5 ivm leestoets volgende week

- nakijken (corriger) ex. 3 tm 6 (livre) 


Au restaurant avec le menu : 20 MIN
le verbe PRENDRE ; théorie,  on s'entraîne VERBUGA : 10 mn  : au cahier : 8a tm 8e et f-g-h page 80
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

weektaak 19 : 
 6.3 Grammaire I/ 5 Lire Extra (p. 42)
- Maken ex. 8a tm 8g (livre) /Leren Apprendre 3




-



jeudi : TRAINING LEESVAARDIGHEID 
LIRE EXTRA maken we in de klas, dus nog niet maken.
je mag wél leren apprendre 3 en herhalen woorden unité 5 ivm leestoets volgende week

- nakijken (corriger) ex. 3 tm 6 (livre) 


Au restaurant avec le menu : 20 MIN
le verbe PRENDRE ; théorie,  on s'entraîne VERBUGA : 10 mn  : au cahier : 8a tm 8e et f-g-h page 80

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

wat is waar?
A
jongen bestelt een salade met tomaten en een spaghetti
B
het meisje bestelt de daghap en hoeft geen dessert
C
er wordt een 'galette paysane ' voorgesteld

Slide 3 - Quiz

Qu'est-ce que c'est ?
A
un escargot
B
une huître
C
une moule
D
une coquille St Jacques

Slide 4 - Quiz

Vorige les hebben jullie een menukaart gemaakt, staat alles erop? Check!!

Bon appétit!
Les entrées: minstens 3 voorgerechten.
Les plats principaux: minstens 3 hoofdgerechten.
Les desserts: minstens 3 nagerechten.
Les fromages: minstens 3 kazen.

Extra: kies eventueel ook 3 dranken (les boissons).
Schrijf achter ieder gerecht een prijs .

  • Is je kaart klaar? ALLEZ HOP naar de volgende slide en probeer met behulp van de zinnen een gesprek tussen ober en  klant te uit te voeren. Gebruik je eigen menukaart


Slide 5 - Diapositive

 Jullie gaan in groepjes van 4 restaurantje spelen (zie bord)
 de ober geeft de eigen menukaart aan één van de gasten en voert het gesprek. je mag de volgende zinnen erbij houden. Je zult zien dat na een paar keer oefenen het gesprek steeds beter gaat!
Om de beurt ober, om de beurt gast zorg dat iedereen even vaak aan de beurt komt!  
ober: Bonjour madame/ monsieur, bienvenue au restaurant (naam van restaurant)
gast: Je voudrais la carte, s’il vous plait!= (Mag ik) De kaart aub!
ober: Voilà la carte.= Hier is de kaart. 
ober : Qu’est-ce que vous prenez comme boisson?= Wat neemt u te drinken?
gast : Moi, je vais prendre…= Ik ga nemen….. / Je voudrais…= Ik zou graag willen…
ober : et comme entrée?
gast : Comme entrée, je prends........ (kies hier uit de voorgerechten of zeg : de la soupe.) = Als voorgerecht neem ik( soep.)
gast : Comme plat principal, je prends.........(kies hier uit de hoofdgerechten of zeg. une pizza).= Als hoofdgerecht, neem ik pizza.
gast : Comme dessert, je prends............(kies hier een dessert of zeg :  une glace.)= Als nagerecht, neem ik een ijsje.
Le plateau de fromages= Het kaasplankje.
Les boissons froides.= De koude dranken.
Les boissons chaudes.= De warme dranken.
ober : Bon appétit!= Eet smakelijk!
gast : L’addition, s’il vous plaît!= De rekening, aub!

als ober geef je je menu telkens aan een andere gast aan tafel! Om het wat afwisselend te houden, wissel je telkens van rol

Slide 6 - Diapositive

le verbe PRENDRE
Ik kan het werkwoord 'prendre' vervoegen en correct gebruiken in een zin.

Slide 7 - Diapositive

Kies de juiste vertaling.
Je prends une salade.
A
Ik neem een salade.
B
Ik wil een salade.
C
Ik ben dol op salades.
D
Ik haat salades.

Slide 8 - Quiz

prendre
je prends
tu prends
il prend
elle prend
on prend
nous prenons
vous prenez
ils prennent
elles prennent
nemen
ik neem
jij neemt
hij neemt
zij neemt
wij nemen / men neemt
wij nemen
jullie nemen / u neemt
zij nemen (m)
zij nemen (v)
Neem over in je aantekeningenschrift!

Slide 9 - Diapositive

Prendre
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
prends
prends
prend
prenons
prenez
prennent

Slide 10 - Question de remorquage

Kies de juiste vorm van prendre.
Tu ___ des frites?
A
prend
B
prends
C
prenons
D
prenez

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste vorm van prendre.
Léa ___ le métro.
A
prend
B
prends
C
prenons
D
prennent

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vorm van prendre.
Vous ___ un dessert?
A
prend
B
prends
C
prenons
D
prenez

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste vorm van prendre.
Elles ___ le bus pour aller à l'école.
A
prend
B
prends
C
prennent
D
prenez

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste vertaling in.
___ du riz. (Julie neemt)

Slide 15 - Question ouverte

Vul de juiste vertaling in.
___ l'avion. (hij neemt)

Slide 16 - Question ouverte

verbuga.eu
kies : présent
kies : prendre (bij onregelmatige werkwoorden)
kies : NF 
na 10 min trainen
ga je aan de weektaak werken :  : 8a tm 8e et f-g-h page 80
en de weektaak van voor de vakantie nakijken (zie volgende slides)

Slide 17 - Diapositive

20/4
A 1 la baguette 5 les légumes
 2 l’eau minérale 6 le poisson
 3 les œufs 7 le fromage
 4 la viande 8 les bonbons
vorige les zijn we niet aan het nakijken toegekomen van oefening 3-6 

LES CORRECTIONS
 1 la baguette                 5 les légumes
 2 l’eau minérale           6 le poisson
 3 les œufs                    7 le fromage
 4 la viande                   8 les bonbons

Slide 18 - Diapositive

A 1 la baguette                       5 les légumes
 2 l’eau minérale                    6 le poisson
 3 les œufs                                7 le fromage
 4 la viande                                8 les bonbons

B Voorbeeldantwoord:
 Qu’est-ce que tu aimes ? - J’aime le chocolat.
 Qu’est-ce que tu n’aimes pas ? – Je n’aime pas les légumes.

Exercice 4 – Mise en route ~ vocabulaire
1 de zomer                                      5 fiets
2 mineraalwater                           6 verschillend
3 weken                                            7 ik moet
4 snijdt                                               8 warm

Exercice 5 – Compréhension globale
1 een chattekst
2 C informatie te geven
3 A, E, F
Exercice 6 – Compréhension détaillée
1 vriend
2 Tim: a, b Jonas: c, d, e
3 bij zijn moeder, zijn zus en zijn broer
4 Leuk, want hij heeft al veel vrienden.
5 vlees, vis, frites
6 Omdat Tim in Nederland vaak frites eet en cola drinkt en hij dat ook lekker vindt.
7 B
8 Dit is het recept van de zomerse salade die ze ’s avonds gaan eten.
9 makkelijk; het is een makkelijk recept: je hoeft alleen eieren te koken, daarna hoef je alleen te snijden en te mengen.
10 le poivron rouge= de rode paprika
11 d, e, a, b, c






Slide 19 - Diapositive

le 11 mai
 TRAINING LEESVAARDIGHEID
LIRE EXTRA maken we in de klas, dus nog niet maken.
je mag wél leren apprendre 3 en herhalen woorden unité 5 ivm leestoets volgende week

Slide 20 - Diapositive