Conflicten

H4 Conflicten
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

H4 Conflicten

Slide 1 - Diapositive

Wat is een synoniem
voor conflict?

Slide 2 - Carte mentale

Conflicten
Welk soort conflicten zijn er?

Hoe ervaar jij de conflicten?

Maken introductie H4

Slide 3 - Diapositive

Gewapend conflict: een conflict waarbij
jaarlijks 25 doden of meer vallen

Slide 4 - Diapositive

Welke gewapende conflicten spelen er nu in de wereld?

Slide 5 - Carte mentale

Hoe komt het dat we van sommige conflicten veel meer weten dan van andere conflicten?

Slide 6 - Question ouverte

2 typen gewapende conflicten
Internationaal conflict 
-> tussen staten (landen)
* Irak oorlog, 2e WO

Binnenlands conflict / burgeroorlog 
-> blijven meestal binnen de grenzen van 1 staat/ land  IRA, F
Kan  geïnternationaliseerd worden 

Slide 7 - Diapositive

Lees het artikel, hoe volg jij nieuws? Ben je een 'nieuwsmijder'? Leg uit.

Slide 8 - Question ouverte

Wat hoort bij wat?        
Internationaal conflict
Burgeroorlog
Geïnternationaliseerd conflict
Amerika valt Noord-Korea aan
IS is actief in Irak en Syrië
In Libië probeert men de regering om te leggen
Rusland verovert een deel van Georgië
In Colombia schiet het leger op demonstranten
De Mexicaanse drugsoorlog leidt tot spanningen in Texas
Oorlog in een buurland heeft invloed over de grens. Hier zijn dan ook meerdere landen bij betrokken.
Oorlog binnen één land, soms ook tegen de regering.
Oorlogen tussen landen. Soms twee, soms wat meer. Regering tegen regering!

Slide 9 - Question de remorquage

Aan de slag!
Maak van H4 de introductie 
opdracht 1 t/m 5

Denk eens na over de volgende vraag:
Over welk conflict zou je meer informatie willen hebben? 

Slide 10 - Diapositive

Grenzen trekken
Volk = Groep mensen die taal, geloof of gemeenschappelijke geschiedenis delen. 
Territorium = woongebied volk
Staat = Gebied met internationaal erkende grens
Etniciteit = Identiteit van een volk 

Staten hebben recht op:  soevereiniteit/zelfbeschikking

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Seperatisme =

De wens van een volk om zich van een staat af te scheiden.



Voorbeeld:
Tsjetsjenië (los van Rusland)
Autonme regio =

Regio in een land met zelfbeschikking over bijvoorbeeld onderwijs, belastingen en politie. 

Voorbeeld:
Catalonië (Spanje) 

Slide 13 - Diapositive

Regionalisme
Separatisme
Nationalisme

Slide 14 - Question de remorquage

Wat is separatisme?

Slide 15 - Question ouverte

Demografische oorzaken gaan over...
A
De bevolkingsopbouw
B
De verdeling van de welvaart
C
De economie
D
De natuur

Slide 16 - Quiz

Begrip:
Regionalisme = Een volk houdt, binnen een staat, sterk vast aan de eigen geschiedenis en cultuur. 

Nationalisme = Een volk streeft naar onafhankelijkheid en het stichten van een eigen staat. 
Voorbeeld:
Friesland 
Houdt sterk vast aan eigen geschiedenis en cultuur.


Algerijnse oorlog (1954-1962)
Bloedige strijd om onafhankelijkheid 

Slide 17 - Diapositive