(In)formele brief/mail schrijven

Écrire une lettre (in)formelle
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Écrire une lettre (in)formelle

Slide 1 - Diapositive

L'ordre des mots
onderwerp + gezegde + lijdend voorwerp + bepaling
Je mange une glace pendant les vacances
Ik eet een ijsje in de vakantie

J'ai mangé une glace (ik heb een ijsje gegeten)
Je vais manger une glace (ik ga een ijsje eten)
De werkwoorden staan altijd bij elkaar!


Slide 2 - Diapositive

van 1 tot en met 10 juli
A
du 1 au 10 juillet
B
de le 1 à le 10 juillet
C
du premier au 10 juillet
D
du premier aux dix juillet

Slide 3 - Quiz

ik heb een goede algemene ontwikkeling =
A
je suis une bonne culture générale
B
j'ai une mauvaise culture générale
C
j'ai une bonne culture générale
D
je suis une mauvaise culture générale

Slide 4 - Quiz

het buitenland =
A
l'avion
B
le trésor
C
le voyage
D
l'étranger

Slide 5 - Quiz

het advies =
A
le conseil
B
la peau
C
la frontière
D
la valise

Slide 6 - Quiz

vertaal:
Ik zou graag mijn Frans verbeteren.

Slide 7 - Question ouverte

Vervoeg ''regarder'' in de présent, passé composé (je- + tu vorm)

Slide 8 - Question ouverte

wat is de ik- vorm (présent) van
avoir, être + aller

Slide 9 - Question ouverte

hij heeft gelijk =
A
il a raison
B
il a tort
C
il est d'accord
D
il est égal

Slide 10 - Quiz

Sleep de signaalwoorden naar het verband dat zij aangeven. 
Opsomming
Reden
Tegenstelling
Conclusie
car
mais
par contre
donc
en plus
au contraire
comme
ensuite
alors
d'abord
puis
parce que
bref
cependant

Slide 11 - Question de remorquage

Vertaal:
mijn goede eigenschappen zijn...

Slide 12 - Question ouverte

Hoe vertaal je:
in/naar Nice

Slide 13 - Question ouverte

Hoe vertaal je:
in Frankrijk / naar Frankrijk

Slide 14 - Question ouverte

vertaal:
Ik kom uit Nederland

Slide 15 - Question ouverte

In het Frans gebruik je veel vaker dat dan in het Nederlands. In het Nederlands kun je zeggen:
Ik vind school leuk. In het Frans kan dat niet. Je moet dan zeggen: Ik vind dat school leuk is.
Dus: Je trouve que l’école est amusante.
Je crois que l’examen est facile.

Slide 16 - Diapositive

Ik vind dat =

Slide 17 - Question ouverte

Ik weet dat =

Slide 18 - Question ouverte

ik denk dat =

Slide 19 - Question ouverte

handige zinnen:
Comment ça va? Moi, ça va très bien, parce que…
 Moi, ça ne va pas très bien, parce que…
Je suis désolé(e) que je ne t’ai pas écrit plus tôt.
Et toi? C’est comment pour toi?
Tu me manques beaucoup!
J’espère que tu m’écris rapidement/vite.

Slide 20 - Diapositive

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord tussen haakjes.
Je/j' (faire)
Tu (finir)
Elle (partir)
Nous (être)
Vous (attendre)
Ils (partir)
été
fini
partis
partie
fait
attendu
avons
avez
sont
as
est
ai

Slide 21 - Question de remorquage

Aussi / également / de plus / en outre
Géén aussi vooraan de zin (enkel in het midden)
De plus / en outre = bovendien
    De plus, je parle français
 / Je parle aussi français.

In een lettre formelle is mooier: je parle également le français.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

verbind het signaalwoord met de juiste vertaling
daarentegen
dus
echter/ toch
om die reden/ daarom
vanwege/door
maar
bijvoorbeeld
en
par contre
donc
pourtant
c'est pourquoi
à cause de
mais
par exemple
et

Slide 24 - Question de remorquage

Welke is juist?
A
Je fais beaucoup de la natation.
B
Je fais beaucoup le nager.
C
Je fais beaucoup nager.
D
Je fais beaucoup de natation.

Slide 25 - Quiz

Beaucoup de...
'Beaucoup' (veel) is een woord van hoeveelheid
Je gebruikt dan de/d'

Geldt ook voor peu de/d'

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Qu'est-ce que tu trouves encore difficile?

Slide 29 - Question ouverte