Klas 2 Havo/Vwo oefenen 1e,2e,3e en 4e naamval (zonder voorzetstels)

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Naamvallen

  1e naamval               Onderwerp

     2e naamval               Bezit                

                         3e naamval               Meewerkend voorwerp

                        4e naamval               Lijdend voorwerp           

Hoe vind je het Onderwerp (1e naamval)? 

Wie/wat + gezegde*

* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

of

Hij/Zij regel

Hoe vind je het Bezit (2e naamval)?

Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'van' zetten

Hoe vind je het Meewerkend Voorwerp (3e nmvl.)?

Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'aan' of 'voor' zetten

Hoe vind je het Lijdend Voorwerp (4e naamval) ?

hhgghhj

Wie/wat + gezegde + Onderwerp

of

Hem/Haar regel

Wat is het ONDERWERP in deze zin?
Der Direktor ruft sein Lehrer an

Wat is het LIJDEND VOORWERP in deze zin?
Der Vater hat ein neues Auto

Wat is het MEEWERKEND VOORWERP in deze zin?

Hast du deiner Freundin ein Buch geschenkt?

Wat is het BEZIT in deze zin?
Der Torwart der Mannschaft war gut

De bezittelijke voornaamwoorden horen bij de EIN Gruppe!

Mein.. Onkel (m) kann dein.. Kugelschreiber (m) nicht finden

1. mein, dein
2. mein, deinen
3. meines,deinem
4. meinem, deiner

Der Mann schickt sein.. Frau (v) ein.. Karte (v)

1. seinem, ein
2. seiner, einer
3. seiner, eine
4. seinen, einer

D.. Madchen (o) gibt d.. Jungen eine neue Hose

1. Die, den
2. Das, den
3. Die, dem
4. Das, dem

D.. Sohn (m) putzt das Auto (o) sein.. Vater.. (m)

1. der, seines Vaters
2. dem, sein Vaters
3. den, seinen Vater
4. der, seinem Vater

Mein.. Hund (m) hat unser.. Sofa (o) beschädigt

1. meinen, unser
2. mein, unser
3. meiner, unseren
4. meinem, unser

D.. Tochter d.. Mann.. hat ein.. neues Fahrrad (o)

1. der, den Mann, ein
2. die, des Manns, einem
3. die, des Mannes, ein
4. die, dem Mannes, eines

-ENDE-