irregular verbs 2

onregelmatige werkwoorden 15 tot en met 30

                                       vragen 3

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

onregelmatige werkwoorden 15 tot en met 30

                                       vragen 3

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Het werkwoord staat altijd in een rijtje van drie
to do ----------    did       -------   done 
to fly ----------     flew     -------   flown
to go ---------      went    -------   gone
hele werkwoord
1
verleden tijd
2
voltooid deelwoord
3

Slide 3 - Diapositive

   Het eerste rijtje = het hele werkwoord
                      (tegenwoordige tijd)

                to do
                to  fly
                to  go
1

Slide 4 - Diapositive

   
       Het tweede rijtje = de verleden tijd
                                             (past tense)

                did
                flew
                went
    

2

Slide 5 - Diapositive


het derde rijtje = de voltooide tijd
                                 (past participle)

             done
             flown
             gone
         
3

Slide 6 - Diapositive

ik koos
A
I choosed
B
I choose
C
I chose
D
I chosed

Slide 7 - Quiz

zij hebben gekozen
A
they has chosed
B
they has chosen
C
they have chosed
D
they have chosen

Slide 8 - Quiz

wij kwamen
A
we came
B
we comed
C
we camed
D
we comes

Slide 9 - Quiz

hij heeft gegraven
A
he has dug
B
he have dug
C
he has dig
D
he have dig

Slide 10 - Quiz

zij heeft gedaan
A
she did do
B
she have done
C
she has done
D
she has did

Slide 11 - Quiz

wij hebben gedaan
A
we have did
B
we have done
C
we did have
D
we have do

Slide 12 - Quiz

hij tekende
A
he drew
B
he drews
C
he drawed
D
he drewed

Slide 13 - Quiz

ik dronk
A
I dranked
B
I drank
C
I dranks
D
I drinked

Slide 14 - Quiz

zij hebben gedronken
A
they have drank
B
they have drunk
C
they has drunk
D
they has drank

Slide 15 - Quiz

wij reden
A
we drove
B
we droved
C
we drived
D
we driven

Slide 16 - Quiz

Wij hebben gereden
A
we have drive
B
we have driven
C
we have drove
D
we have droven

Slide 17 - Quiz

jij at
A
you eat
B
you eated
C
you ate
D
you ated

Slide 18 - Quiz

zij heeft gegeten
A
she has eaten
B
she have eaten
C
she has ate
D
she have ate

Slide 19 - Quiz

wij vielen
A
we falled
B
we felt
C
we fell
D
felted

Slide 20 - Quiz

wij hebben gevoeld
A
we have fallen
B
we have felt
C
we have feeled
D
we have fell

Slide 21 - Quiz

zij vochten
A
they foughted
B
they fighted
C
they foughts
D
they fought

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Lien

Slide 24 - Lien

Slide 25 - Lien