V4- par. 3.1 Stralingsbalans van de aarde

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Korte achtergrondinformatie

Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt het domein ‘Aarde’ geïntroduceerd, CE-stof. In dit deel gaat het vooral om processen en verschijnselen die zich voordoen in het externe systeem van de aarde. 

In volgende jaren komt het interne systeem aan de orde. Het tweede deel van dit hoofdstuk is gericht op het vraagstuk van de mondiale klimaatverandering, de SE-stof.

Even terugblikken op de afgelopen 100 dagen qua weer..

of is het klimaat? 

3.1 Stralingsbalans

Broeikaseffect, invalshoek van de zon, opbouw van de atmosfeer

Wat is het verschil tussen kortgolvige en langgolvige straling?

Teken in je eigen schrift een overzicht van de stralingsbalans dat voor jou duidelijk is

Breedteligging

Breedteligging = de afstand van een plaats tot de evenaar.  

Breedteligging

Breedteligging en temperatuur

De zon is een ‘kachel’ die de aarde verwarmt. Maar de zon geeft niet overal op aarde evenveel warmte af. De breedteligging van een plaats is van grote invloed op de temperatuur. Op hoge breedte, dus in de poolstreken, is het koud. Op lage breedte, dus in de tropen, is het warm. Die temperatuurverschillen hebben twee oorzaken.

1. Verwarmen van de grote van het aardoppervlak,
2. Afstand die de zonnestralen afleggen door de dampkring

Breedteligging

De samenstelling van de atmosfeer beïnvloedt de gemiddelde temperatuur op aarde

1. Waar
2. Niet waar

Zonder het broeikaseffect zou het op aarde veel warmer zijn

1. Waar
2. Niet waar

Grote temperatuurverschillen op aarde worden veroorzaakt door verschillen in breedteligging

1. Waar
2. Niet waar

Wolken spelen geen rol in de stralingsbalans van de aarde

1. Waar
2. Niet waar

De zon zendt kortgolvige straling uit, het aardoppervlak langgolvige

1. Waar
2. Niet waar

Een hoge drukgebied kent vaak helder weer

1. Waar
2. Niet waar

Het tropisch regenwoud ligt bijna altijd in een lagedrukgebied

1. waar
2. niet waar

Wind gaat altijd van een lagedrukgebied naar een hogedrukgebied

1. waar
2. niet waar

Westenwind gaat in de richting van het oosten

1. Waar
2. niet waar

Lesboek bladzijde 88 en 89 

Maak opdracht 3.1 op bladzijde  124