Chapter 3: Food talk

CHAPTER 3 = FOOD TALK
FOOD TALK
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

CHAPTER 3 = FOOD TALK
FOOD TALK

Slide 1 - Diapositive

Favorite food?

Slide 2 - Carte mentale

What did you have for breakfast?

Slide 3 - Carte mentale

What is this ?

Slide 4 - Question ouverte

What is this ?

Slide 5 - Question ouverte

What is this ?

Slide 6 - Question ouverte

What is this ?

Slide 7 - Question ouverte

What is this ?

Slide 8 - Question ouverte

name a type of food that starts with an A

Slide 9 - Question ouverte

name a type of food that starts with an S

Slide 10 - Question ouverte

name a type of food that starts with an B

Slide 11 - Question ouverte


A
sausage
B
black pudding
C
kidneys
D
sweetbread

Slide 12 - Quiz


A
pork chops
B
pig's trotters
C
spare ribs
D
gammon

Slide 13 - Quiz


A
zucchini
B
cucumber
C
eggplant
D
gherkin

Slide 14 - Quiz


A
raspberry
B
gooseberry
C
blackberry
D
blueberry

Slide 15 - Quiz


A
pine nuts
B
peanuts
C
hazelnuts
D
cashew nuts

Slide 16 - Quiz

a dish
A
afwasborstel
B
gerecht
C
afwas
D
bord

Slide 17 - Quiz

whipped cream
A
koffiemelk
B
room
C
slagroom
D
boter

Slide 18 - Quiz

butcher
A
slager
B
voorgerecht
C
bakker
D
staafmixer

Slide 19 - Quiz

cart
A
winkelwagentje
B
menukaart
C
kraampje
D
kaart

Slide 20 - Quiz

garlic
A
knoflook
B
gember
C
nootmuskaat
D
zout

Slide 21 - Quiz

pork
A
veel
B
varkensvlees
C
pot
D
pollepel

Slide 22 - Quiz

dough
A
bakpoeder
B
meel
C
gist
D
deeg

Slide 23 - Quiz

porridge
A
pap
B
vla
C
muesli
D
cornflakes

Slide 24 - Quiz

cinnamon
A
zoet broodje
B
kaneel
C
sinaasappel
D
ontbijtgranen

Slide 25 - Quiz

spring onions
A
pitten
B
spruiten
C
salade
D
lente uitjes

Slide 26 - Quiz

dairy
A
druiven
B
kaas
C
zuivel
D
vies

Slide 27 - Quiz

cutlery
A
kaasschaaf
B
bestek
C
servetten
D
wisselgeld

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Vidéo

SOME en ANY betekenen beide: 

      → enkele
      → wat 
      →  een paar 
      →  geen   (in combinatie met NOT)  
                                                                 
 Ik koop elke dag wat snoep in de kantine.
 I buy some sweets in the canteen every day.                                                           
Mijn broer mag geen noten eten, hij is allergisch.
My brother can't eat any nuts, he's allergic.

Slide 30 - Diapositive

SOME / ANY
Some en any hebben dus dezelfde betekenis, 
maar worden in verschillende soorten zinnen gebruikt. 

Some gebruik je in bevestigende zinnen, deze eindigen altijd met een punt of een uitroepteken en er staat geen 'not' in.

Any gebruik je in zinnen met een vraagteken 
en zinnen met het woord 'not' er in.

Slide 31 - Diapositive

When do you use some?
  • In zinnen die geen vraag zijn en          waar geen nee of niet in staat
  • als je iets aanbiedt



Slide 32 - Diapositive

When do you use any?
  • bij vragen
  • bij zinnen waar nee of niet in staat 


Slide 33 - Diapositive

... people really hate school.
A
some
B
any

Slide 34 - Quiz

We don't like ... apples.
A
some
B
any

Slide 35 - Quiz

There aren't ... glass milk bottles at this supermarket.
A
some
B
any

Slide 36 - Quiz

... people like to read books all the time.
A
some
B
any

Slide 37 - Quiz

We saw ... dolphins in the sea.
A
some
B
any

Slide 38 - Quiz

They went to town, but they didn't have ... money.
A
some
B
any

Slide 39 - Quiz

There isn't _______ paper left.
A
some
B
any

Slide 40 - Quiz

Could I have ........... bread?
A
some
B
any

Slide 41 - Quiz

Is there ............. bread left?
A
some
B
any

Slide 42 - Quiz

I need ... apples, but I don't need ... pears.
A
any... any
B
some... some
C
any... some
D
some... any

Slide 43 - Quiz