HV2 les 2 week 6-2 Grammatica uitleg woordsoorten incl. de tijden en koppelww

Welkom klas

Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom klas

Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 1 - Diapositive

Vandaag

10 min lezen

Uitleg woordsoort: werkwoorden

Slide 2 - Diapositive

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen
Na deze les(sen):

Ken je de woordsoort werkwoord 





Slide 4 - Diapositive

Herhaling vorige les

zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, werkwoorden, voorzetsel, voornaamwoorden, bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden 

betrekkelijke voornaamwoorden gaan we nog een keer samen doornemen

Slide 5 - Diapositive

Voornaamwoorden

Slide 6 - Diapositive

Uitleg

Woordsoort werkwoord





Slide 7 - Diapositive

Werkwoorden

Slide 8 - Diapositive

Koppelwerkwoorden
ZWaBBeLS
zijn - worden - blijven 
 blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen

Slide 9 - Diapositive

Voltooide of onvoltooide tijd
Wanneer werkwoorden alleen maar in de voltooide of onvoltooide tijd konden staan, zouden deze werkwoordsvormen niet bijzonder lastig zijn. Helaas zijn er van beide vormen een aantal verschillende werkwoordstijden. 

Zo kan je te maken krijgen met de onvoltooid tegenwoordige tijd, de onvoltooid verleden tijd, de voltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid tegenwoordige tijd. 

Hieronder volgt uitleg over deze vier werkwoordstijden. 

Slide 10 - Diapositive

Onvoltooid tegenwoordige tijd OTT
Staat een werkwoord in de onvoltooid tegenwoordige tijd? Dan wordt er een activiteit of toestand uitgedrukt die nog bezig is of op korte termijn plaatsvindt

Voorbeelden:
Noor eet popcorn tijdens de film.
Maaike drukt op de rode knop.
Vandaag ben ik jarig.

Slide 11 - Diapositive

Onvoltooid verleden tijd OVT
Naast de onvoltooid tegenwoordige tijd kan een werkwoord ook in de onvoltooid verleden tijd staan. Wanneer een werkwoord in deze tijd staat, wordt er een activiteit in het verleden mee uitgedrukt. 

Voorbeelden:
Mehmet las een goed boek tijdens zijn vakantie.
Hij werkte in de horeca. 
Evelien schreef iets op een briefje.

Slide 12 - Diapositive

Voltooid tegenwoordige tijd VTT
Als een werkwoord in de voltooid tegenwoordige tijd staat, betekent dit dat de activiteit die ermee uitgedrukt wordt al is afgerond. Deze tijd kenmerkt zich doordat er altijd een voltooid deelwoord in de zin staat. Het voltooid deelwoord wordt eigenlijk altijd verzegeld door een hulpwerkwoord (hebben, zijn, worden). Bij de VTT staat het hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd.

Voorbeelden:
Hij heeft vanochtend hard gewerkt
Mick is geholpen door de dokter. 
Ik ben niet naar het feest gegaan

Slide 13 - Diapositive

Voltooid verleden tijd VVT
Net als voor de voltooid tegenwoordige tijd geldt ook voor de voltooid verleden tijd dat de activiteit al heeft plaatsgevonden. Bovendien staat er ook altijd een voltooid deelwoord in combinatie met een hulpwerkwoord in de zin. Het belangrijkste verschil met de voltooid tegenwoordige tijd is dat het hulpwerkwoord bij de voltooid verleden tijd in de verleden tijd staat. 

Voorbeelden:
Bas had nog nooit carnaval gevierd. 
Hij was hard op zijn knie gevallen. 
Froukje en Tom hadden veel gelachen samen.  

Slide 14 - Diapositive

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd OTTT
Werkwoorden die in de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd staan, drukken een handeling uit die in de toekomst plaatsvindt. Je herkent zinnen die in deze tijd staan aan het gebruik van (een vorm van) het hulpwerkwoord ‘zullen’. In de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd staat de werkwoordsvorm van ‘zullen’ altijd in de tegenwoordige tijd

Voorbeelden:
Sanne zal de cadeautjes voor de kinderen kopen. 
Ik zal mijn werk op tijd klaar hebben vanavond.
Olivier en Felix zullen het probleem samen wel oplossen. 

Slide 15 - Diapositive

Onvoltooid verleden toekomende tijd OVTT
Staat een zin in de onvoltooid verleden toekomende tijd? Dan wordt er een handeling uitgedrukt die vanuit het verleden in de toekomst plaatsvindt. Net als bij de bovenstaande twee werkwoordtijden geldt ook hier weer dat het hulpwerkwoord ‘zullen’ in de zin staat. Omdat het hier om de verleden tijd gaat, wordt ook de verleden tijd van dit hulpwerkwoord gebruikt. 

Voorbeelden:
Ik zou graag iets willen bestellen.
Ina zou hem vandaag bellen.
Zij zouden met de trein reizen.

Slide 16 - Diapositive

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd VTTT
Als een zin in de voltooid tegenwoordige toekomende tijd staat, draait het om een handeling die in de toekomst voltooid zal zijn. Omdat het hier om de voltooide tijd gaat, staat er altijd een voltooid deelwoord in de zin. De vorm van het hulpwerkwoord ‘zullen’ staat bij de voltooid tegenwoordige toekomende tijd altijd in de tegenwoordige tijd

Voorbeelden:
De musical zal aan het eind van het schooljaar opgevoerd worden. 
Na het toernooi zullen de prijzen uitgereikt worden.
Hij zal wel heel veel geoefend hebben. 

Slide 17 - Diapositive

Voltooid verleden toekomende tijd VVTT
Een zin kan – naast de onvoltooid verleden toekomende tijd – ook in de voltooid toekomende tijd staan. Je herkent deze tijd aan het feit dat er ‘zou’ of ‘zouden’ in een zin staat, in combinatie met ‘hebben’ of ‘zijn’ en een voltooid deelwoord. Als een zin in de voltooid verleden toekomende tijd staat, wordt er een handeling uitgedrukt die vanuit het verleden gezien in de toekomst plaats zou vinden

Voorbeelden:
We zouden vast en zeker gewonnen hebben
Ik zou het me niet aangetrokken hebben
Hij zou nu dokter zijn geweest.

Slide 18 - Diapositive

En dan in schema

Slide 19 - Diapositive

Andere vormen

Slide 20 - Diapositive

Bedrijvende/actieve vorm
Lijdende/passieve vorm

Slide 21 - Diapositive

Werkwoorden

Slide 22 - Diapositive

Werkwoorden

Slide 23 - Diapositive

Werkwoorden blz. 190

Slide 24 - Diapositive

Koppelwerkwoorden

Slide 25 - Diapositive

Nakijken


H5 blz. 22 opdracht 1 t/m 5





    Slide 26 - Diapositive

    Huiswerk
    Noteer in je agenda:

    H5 opdracht 6 t/m 8








      Slide 27 - Diapositive

      Aan de slag



      • Ga aan de slag met het maken van de opdrachten. 
      • Je mag overleggen met je buurt, maar doe dit zachtjes. 

      Ben je klaar?
      Ga dan verder met H6

      H5 opdracht 6 t/m 8

      Slide 28 - Diapositive


      Is de opdracht duidelijk?

      Slide 29 - Diapositive

      Volgende les


      Uitleg over koppelwerkwoorden

      Slide 30 - Diapositive

      Zijn voor jou de lesdoelen behaald

      Ik kan uitleggen welke werkwoordsvormen er zijn.  

      Slide 31 - Diapositive

      Hoe ging deze les?
      Wat heb je geleerd vandaag?

      Wat vond je leuk aan deze les? 

      Heeft iemand vragen?

      Slide 32 - Diapositive

      Fijne dag 
      &
      tot de volgende keer!

      Slide 33 - Diapositive