lesson goal: at the end of the lesson you can make at least 3 sentences with the grammar correctly
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
What are we going to do today?
- Grammar revision chapter 4
- Study quizlet or slim stampen
lesson goal: at the end of the lesson you can make at least 3 sentences with the grammar correctly
Slide 1 - Diapositive
Wat weet je nog over Quantifiers?
Slide 2 - Carte mentale
Quantifiers
We gebruiken quantifiers om aan te geven hoe veel iets is/hoe vaak iets gebeurd.
A few gebruik je wanneer het een laag getal is of wanneer het een laag aantal items zijn. (A) few gebruik je alleen bij telbare woorden. (bv: brood)
(A) little gebruik je wanneer er een nog minder zijn of bijna niks. (A) little gebruik je bij ontelbare woorden. (bv: slaap)
Slide 3 - Diapositive
Quantifiers
(A) lot of / lots of gebruik je wanneer er veel van een item is. Je gebruikt deze bij zowel telbare als niet telbare woorden.
Much & many zijn ook quantifiers.
Much gebruik je bij ontelbare woorden.
Many bij telbare woorden.
Slide 4 - Diapositive
There's only ........... food left, not much.
A
a few
B
a little
C
many
Slide 5 - Quiz
We've had ..... customers today, it was so busy
A
a few
B
much
C
many
D
a little
Slide 6 - Quiz
There's ........ other things you can become.
A
a little
B
lots of
C
much
Slide 7 - Quiz
Wat weet je over de 'future?
Slide 8 - Carte mentale
Future tense
de Future Tense = de toekomende tijd. Dit betekend dat het in de toekomst gaat gebeuren.
Je hebt hier 4 manieren voor:
- Will
- To be going to
- Present Continuous
- Present Simple
Slide 9 - Diapositive
Will
Je gebruikt will bij beloftes, aankondigen en besluiten.
I will do my laundry tomorrow, I promise.
I think we will win the lottery.
Slide 10 - Diapositive
To be going to
Je gebruikt am/are/is + going to + hele ww als je wilt aangeven dat iemand iets in de toekomst van plan is. Maar de plannen zijn nog niet concreet gemaakt. In Nederlands gebruik je vaak het woord: gaan
I am going to call you later.
It is going to rain today.
Slide 11 - Diapositive
Present Continuous
(alleen voor havo)
Je gebruikt de PC om te praten over afspraken in de nabije toekomst.(vliegreis, afspraak met iemand o.i.d.)Dit staat dus al gepland!
We are flying to Australia tomorrow.
I am playing a hockey match on Wednesday.
am/are/is + hele ww + ing
Slide 12 - Diapositive
Present Simple
Je gebruikt de PS om te praten over vasstaande toekomst,rooster of schema.
The plane to London leaves in an hour.
School starts at 08.25.
Slide 13 - Diapositive
I .... (to tidy) my room, I promise!
A
will tidy
B
am going to tidy
C
tidy
Slide 14 - Quiz
We ...... (to explore) the city centre tomorrow.
A
will explore
B
are going to explore
C
explore
Slide 15 - Quiz
The bus ......... (to leave) in 20 minutes.
A
will leave
B
is going to leave
C
leaves
Slide 16 - Quiz
The supermarket ...... (to close) at 10 pm.
A
will close
B
is going to close
C
closes
Slide 17 - Quiz
I think we ...... (to win) the lottery, I predict that.
A
will win
B
are going to win
C
win
Slide 18 - Quiz
We .......... (to board) a plane to Sydney tomorrow.
A
will board
B
are going to board
C
board
Slide 19 - Quiz
It .......... (to rain) tomorrow, at least I think so.
Slide 20 - Question ouverte
We ......... (to meet up) at the end of the week; it's a plan!
Slide 21 - Question ouverte
The train ......... (to depart) in an hour.
Slide 22 - Question ouverte
Study
- Study words chapter 2 in Quizlet for 10 minutes.