6.3 - Europa_klimaat en begroeiing

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Waarom is er voor het bepalen van het weer en uiteindelijk ook het klimaat in Nederland gekozen voor De Bilt?

Leerdoelen

• Je kunt de kenmerken noemen van de klimaten van de gematigde zone in Europa. 
• Je kunt het verband beschrijven tussen klimaat en plantengroei.
• Je kunt een klimaatdiagram aflezen en je kunt de Europese klimaten herkennen aan de hand van het klimaatdiagram. 
• Je kunt de landschapszones landschapszones loofbos, naaldbos (taiga) en toendra herkennen en de belangrijkste kenmerken beschrijven. 

B72: Klimaatdiagram

Klimaat met weinig neerslag

Klimaat met zachte winters en koele zomers

Klimaat waar het vaak vriest

Klimaat met hoge temperaturen en veel neerslag

Klimaat met warme zomers en koude winters

Zeeklimaat

Landklimaat

Tropisch klimaat

Droog klimaat

Koud klimaat

Gematigd klimaat

Droog klimaat

Poolklimaat

Tropisch klimaat

https:

Zeeklimaten (2 typen)

Algemene kenmerken zeeklimaat

> hele jaar door neerslag

> gematigde temperaturen

> koudste maand gemiddeld warmer dan -3 ⁰C

Kenmerken Middellandse zeeklimaat 

Middellandse zeeklimaat > hogere temperaturen en een droge zomer 

Landklimaat

Kenmerken

> groot temperatuurverschil zomer en winter (grote jaaramplitude) 

>  koudste maand = gemiddeld tussen de -3 ⁰C en -10 ⁰C

Algemene regel

Hoe verder naar het oosten, hoe kleiner de invloed van zee.

--> geleidelijke overgang zeeklimaat naar landklimaat

Koude klimaten 

Kenmerken 

      Hoge breedteligging + geen invloed zee = koud klimaat:

- winter: gemiddeld < - 10 ⁰

 - zomer: gemiddeld niet boven de 10 ⁰C - 

< 10 ⁰C = boomgrens = grens landklimaat en toendraklimaat 

3 koude klimaten

Toendraklimaat, sneeuwklimaat, hooggebergte klimaat

 Hooggebergteklimaat: koud klimaat met veel  neerslag (sneeuw).

Droge klimaten

Kenmerken

Klimaat valt in deze categorie op basis van neerslag (en niet temperatuur)

> Weinig neerslag (< 500 mm) 

Bijvoorbeeld in Rusland of Spanje

Landschapszones in Europa die je moet kunnen herkennen, beschrijven en vergelijken 

• Loofbos (B85)
• Naaldbos (Taiga) (B86)
• Toendra (B87)

Wat is de juiste volgorde van koud naar warm?

1. landijs- toendra-taiga-naaldbos
2. landijs-toendra-loofbos-naaldbos
3. landijs-toendra-taiga-loofbos
4. landijs-taiga-toendra-loofbos

loofbos - naaldbos - toendra - land/zeeijs

Kenmerken loofbos

      In de gematigde zone: 

in de zomer gemiddeld > 10 ⁰C en in de winter > -3 ⁰C:

> loofbomen, zoals eiken en beuken

> loofboomgordel 

      In de subtropen is het gemiddeld warmer en in de zomer droger.

> mediterrane plantengroei, palmen, olijfbomen, vijgen, kurkeiken

Naaldbos (Taiga)

In de naaldboomgordel of taiga groeien bijna alleen naaldbomen.

>  in de gematigde zone tegen de poolstreken aan

> in de zomer is het gemiddeld > 10 ⁰C 

> als het kouder is: boomgrens en toendra

• Geen scherpe grens tussen loofboomgordel en naaldboomgordel > gemengd bos 

Toendra

>  ten noorden van de boomgrens 

>  gemiddeld lager dan 10 ⁰C

> grassen, mossen, lage struikjes in de zomer

> bevroren en met sneeuw bedekte bodem in lange winters

> moerassig in de zomer door permafrost + lage temperaturen

• Geen scherpe grens toendra en taiga: bomen staan verder uit elkaar + minder hoog

De landen in Zuid-Europa hebben een ...

1. Zeeklimaat
2. Landklimaat
3. Droog klimaat
4. Middellandse zee klimaat

Meting

land 8

Zet de juiste klimaatdiagram bij de juiste plek op de wereld.

Let op: 1 klimaatgrafiek blijft over.

Hoe beïnvloed het klimaat het landschap in Europa? Gebruik een voorbeeld in je antwoord.

Leerdoelen

• Je kunt de kenmerken noemen van de klimaten van de gematigde zone in Europa. 
• Je kunt het verband beschrijven tussen klimaat en plantengroei.
• Je kunt een klimaatdiagram aflezen en je kunt de Europese klimaten herkennen aan de hand van het klimaatdiagram. 
• Je kunt de landschapszones landschapszones loofbos, naaldbos (taiga) en toendra herkennen en de belangrijkste kenmerken beschrijven. 

Zelfstandig werken 

Huiswerk controle (opdr. §2)

H6.3 opdr. 1 t/m 10