Samenvatting Stoffen

stofeigenschappen 
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

stofeigenschappen 

Slide 1 - Diapositive

Stofeigenschappen:
  • Brandbaarheid
  • Geur
  • Kleur
  • Smaak
  • Fase (bij kamertemp.)
  • Kookpunt
  • Smeltpunt
  • Oplosbaarheid in water

Geen stofeigenschappen:
  • Temperatuur
  • Vorm
  • Massa
  • Volume

Slide 2 - Diapositive

Sleep de stofeigenschappen naar het juiste vakje
6
Stofeigenschappen
Geen stofeigenschappen
Geur
Kleur
Hoeveelheid
massa
dikte
brandbaarheid
smaak
vorm
fase

Slide 3 - Question de remorquage

Zuivere stoffen of mengsels

Slide 4 - Diapositive

Mengsel/zuivere stof
Zuivere stof
Eén soort stof
Mengsel
Twee of meer stoffen

Slide 5 - Diapositive

Zuivere stoffen en mengsels
Zuivere stof:                                                     Mengsel:
Er zit maar één soort stof in                      Meerdere stoffen door
                                                                                elkaar



Slide 6 - Diapositive

Lucht is een zuivere stof
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Mengsel
Zuivere stof: element
Zuivere stof: verbinding

Slide 8 - Question de remorquage

Smeltpunt en kookpunt
  • Onder het smeltpunt =
    vaste fase
  • Tussen smelt- en kookpunt = vloeibare fase
  • Boven het kookpunt = gasvormige fase


Slide 9 - Diapositive

bij welke kookpunten begint en eindigt het kooktraject?
A
20 C en 100 C
B
55 C en 95C
C
20 C en 65 C
D
55 C en 65 C

Slide 10 - Quiz

Smeltpunt en kookpunt zijn stofeigenschappen
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 11 - Quiz

Het kookpunt en smeltpunt van water zijn...
A
100º Celsius 0º Celsius
B
0º Celsius 100º Celsius
C
50º Celsius 0º Celsius
D
100º Celsius 50º Celsius

Slide 12 - Quiz

Temperatuurlijn
  • Bij een temperatuur lager dan het smeltpunt is een stof vast.
  • Bij een temperatuur tussen het smeltpunt en het kookpunt in is een stof vloeibaar.
  • Bij een temperatuur hoger dan het kookpunt is een stof gasvormig.

Slide 13 - Diapositive

Wat is geen eenheid van temperatuur?
A
Graden Celcius
B
Kelvin
C
Fahrenheit
D
Thermo

Slide 14 - Quiz

Graden celcius naar Kelvin

0 graden Celcius is 273 Kelvin
0 Kelvin is -273 graden Celcius


Slide 15 - Diapositive

Hoeveel Kelvin is 100 graden Celcius
A
0
B
373
C
173
D
273

Slide 16 - Quiz

20 graden Celcius = 293 Kelvin

Hoeveel Kelvin is 25 graden Celsius?
A
268Kelvin
B
0Kelvin
C
294Kelvin
D
298Kelvin

Slide 17 - Quiz

Temperatuur wordt in Nederland vooral gemeten in...?
A
Fahrenheit
B
Kelvin
C
Celcius
D
Graden

Slide 18 - Quiz

Gevaarlijke stoffen

Slide 19 - Diapositive

Sleep de begrippen naar de juiste veiligheidspictogrammen.
Gevaarsymbolen zijn herkenbare en duidelijke symbolen, ontworpen om te waarschuwen voor gevaarlijke stoffen of gevaarlijke locaties.
Er blijft 1 begrip over.
irriterend
corrosief
ontvlambaar
oxiderend
giftig

Slide 20 - Question de remorquage

Klein chemisch afval
  • Verf
  • Baterijen
  • Medicijnen
  • Accu's

Slide 21 - Diapositive

H- en P-zinnen


  • H-zin is hazard dus wat mis kan gaan
  • P- zin is preventie dus hoe je het kan voorkomen

Slide 22 - Diapositive

Welke zin is een H-zin?
A
Alvorens te gebruiken, de speciale aanwijzingen raadplegen.
B
Houder onder druk: kan openbarsten bij verhitting.
C
Koel bewaren.
D
Contact met de ogen, de huid of de kleding vermijden.

Slide 23 - Quiz

Wat staat normaal gesproken niet op het etiket van gevaarlijke stoffen?
A
Om welke stof het gaat
B
Wat de concentratie is
C
Een waarschuwing in woorden
D
Hoe je aan de stof moet ruiken

Slide 24 - Quiz

Sommige stoffen hebben eigenschappen die ze gevaarlijk maken. Zet de woorden op de juiste plaats.
Dynamiet is een stof die kan

Benzine is een stof die kan

Zoutzuur is een bijtende


exploderen
branden
stof

Slide 25 - Question de remorquage

Groen afval
plastic afval
Klein chemisch Afval
Glas afval
rest afval
Sleepvraag

Slide 26 - Question de remorquage

Verbranding

Slide 27 - Diapositive

Bij de brander kan je de hoeveelheid lucht regelen met de luchtring. Daarmee regel je ook of de verbranding onvolledig of volledig is. 
Geef bij elke verbranding aan welke vlamkleur er bij hoort.
Volledige verbranding
Onvolledige verbranding

Slide 28 - Question de remorquage

Maak de reactievergelijking van verbranding kloppend.
+
+
  _______>
verbranding
koolstofdioxide
zuurstof
water
glucose

Slide 29 - Question de remorquage

Sleep naar de juiste plek. Zet de antwoorden ook in je werkboek!
WB p.126
Opgave 18
bereiden
carbid
corrosie
uitharden
uitharden
verbranden
Deze chemische reacties moet je herkennen!
schieten
van beton
van brandstof
van metalen
van lijm
van voedsel

Slide 30 - Question de remorquage

 Chemische reacties

Bij elke chemische reactie verdwijnt er minstens 1 stof. Er ontstaat ook minstens 1 stof.


Een chemische reactie is ook niet terug te draaien. Als je een eitje bakt, kun je hem niet meer terug in zijn originele vorm krijgen. Een ijsklontje kun je steeds opnieuw bevriezen en smelten. Dit is een faseovergang.



Slide 31 - Diapositive

Chemische reacties
Stel je steekt je kruk in de fik. Het hout zal gaan branden en je houdt as over. Dit is een voorbeeld van een chemische reactie. 

Bij een chemische reactie verdwijnen je beginstoffen (hout) en ontstaan er nieuwe reactieproducten (as)

Slide 32 - Diapositive

Chemische reacties weergeven
Chemische reactie: beginstoffen verdwijnen én nieuwe stoffen 
                                                                                 (reactieproducten) worden gevormd.
Chemische reactie in een reactieschema:
                                      beginstoffen -> reactieproducten









Slide 33 - Diapositive

Corrosie
Corrosie is een ongewenste reactie van metalen
met zuurstof en/of water.

Slide 34 - Diapositive

Wel beschermen tegen corrosie
Ijzer

Hoe?
verven, invetten, verzinken
Niet beschermen tegen corrosie
aluminium
zink 
chroom
Hoe?
Ze vormen een oxide laagje dat hen beschermt

Slide 35 - Diapositive

Adrie kookt een ei
Sanne haar fiets is aan het roesten
Bij welke leerling/leerlingen vind een chemische reactie plaats?
A
Bij adrie
B
Bij Sanne
C
Bij allebei
D
Bij geen van beide

Slide 36 - Quiz

De eindstand van deze les:
wat vond je hier van?
A
leuk
B
leerzaam
C
gezellig
D
mag ik deze test digitaal

Slide 37 - Quiz