Premier cours 9 septembre

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Planning et buts
Aan het eind van dit blokuur....
1. Hebben we met elkaar kennisgemaakt
2. Weet je hoe de klassenregels eruit zien 
3. Weet je hoe dit schooljaar eruit komt te zien
4. Weet je hoe het lesboek eruit ziet en werkt
5. Heb je het bezittelijk voornaamwoord en de présent herhaald

Slide 2 - Diapositive

devinez qui je suis.... (mon âge, mes hobbies, mes animaux domestiques...)
raad wie ik ben .....

Slide 3 - Question ouverte

C'est moi: 
1. Je suis fiancée à Simon.
2. J'ai 22 ans. 
3. J'habite à Ede.
4. J'ai plus de 100 poissons et 2 lapins.
5. J'aime jouer aux jeux vidéos, faire de la cuisine, jouer de la harpe et chanter.
6. J'ai une obsession pour les girafes. 


Slide 4 - Diapositive

Est-ce que tu peux te présenter?

Slide 5 - Question ouverte

Klassenregels
We werken rustig samen in de klas.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook in de telefoontas.
We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal (behalve in de pauzes).

Slide 6 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on fera cette année?
- Grandes Lignes (surtout: cahier d'activités - parfois en ligne)

Slide 7 - Diapositive

Mettons-nous d'accord
- Grandes Lignes: cahier d'activités + un petit carnet (notes personnelles)
- Grandes Lignes: en ligne (ELO - Firefox of Chrome)
- Magister: agenda
-LessonUp: code de la classe

Slide 8 - Diapositive

Commençons le ...

Slide 9 - Diapositive

Heden = NU
Présent
1. stam maken -er
2. stam opschrijven
3. + uitgang!


Slide 10 - Diapositive

de présent is de..
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd
D
voltooid tegenwoordige tijd

Slide 11 - Quiz

Kies le présent
A
J'ai marché
B
Ils marchent
C
Tu vas marcher

Slide 12 - Quiz


Hoe vervoeg je werkwoorden op -er in de présent?
A
er eraf + juiste uitgang (e, es, e, ons, ez, ent )
B
+ juiste uitgang (e, es, e, ons, ez, ent)

Slide 13 - Quiz

présent
A
stam+e,es,e,ons,ez,ent
B
stam nous-vorm + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
avoir/être + volt.dw stam+e,u,i

Slide 14 - Quiz

ils (adorer, présent)
A
adoraient
B
adorent
C
adore
D
adorait

Slide 15 - Quiz

il (aimer, présent)
A
aimait
B
aime
C
aimes
D
aimais

Slide 16 - Quiz

de uitgang van nous in de présent =
A
+ez
B
+ons
C
+e
D
+es

Slide 17 - Quiz

je ________ (danser -présent)
A
danse
B
danserai
C
dansais
D
ai dansé

Slide 18 - Quiz

hij geeft (donner)
- présent
A
elle donne
B
il donne
C
ils donnent
D
il a donné

Slide 19 - Quiz

Wat is geen juiste vervoeging van 'contracter' in de présent?
A
je contracte
B
tu contractes
C
nous contractez
D
ils contractent

Slide 20 - Quiz

elles ( travailler)
présent
A
travaille
B
travailles
C
travailler
D
travaillent

Slide 21 - Quiz

Kies de présent van regarder.
A
Nous regardons
B
Nous regarder
C
On regardons
D
Il a regardé

Slide 22 - Quiz

De bezittelijke voornaamwoorden!
De volgende vragen gaan over de bezittelijke voornaamwoorden!

Slide 23 - Diapositive

Sleep de juiste 2 bezittelijke voornaamwoorde naar het midden
une trousse
ma 
mon
mes
ton
ta
tes

Slide 24 - Question de remorquage

Sleep de juiste 2 bezittelijke voornaamwoorde naar het midden
une piscine
ma 
mon
mes
ton
ta
tes

Slide 25 - Question de remorquage

de Bezittelijke Voornaamwoorden meervoud
Maak de juiste combinaties.
ONS/ONZE
JULLIE / UW
HUN
    nos
  votre
   leur
   notre
      vos
    leurs

Slide 26 - Question de remorquage

Sleep de juiste 2 bezittelijke voornaamwoorde naar het midden
les livres 
ma 
mon
mes
ton
ta
tes

Slide 27 - Question de remorquage

Hieronder zie je woorden staan. Koppel het juiste bezittelijke voornaamwoord aan het bezit.
La voiture (de auto)
Un stylo (een pen)
Deux chaussures (schoenen)
Mon
Ton
Son
Notre
Votre
Leur
Ma
Ta
Sa
Notre
Votre
Leur
Mes
Tes
Ses
Nos
Vos
Leurs

Slide 28 - Question de remorquage

de Bezittelijke Voornaamwoorden enkelvoud
Maak de juiste combinaties.
MIJN
JOUW
ZIJN/HAAR
  mon
 ton
  son
  ta
  tes
  mes
  ses
   ma
  sa

Slide 29 - Question de remorquage

Bezittelijk voornaamwoord:
mijn vriendin=
A
ma amie
B
mon amie

Slide 30 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 31 - Quiz

Het bezittelijk voornaamwoord staat voor een...
A
...werkwoord
B
...een lidwoord
C
...zelfstandig naamwoord
D
...een voorzetsel

Slide 32 - Quiz

bezittelijk voornaamwoord
mijn (mannelijk enkelvoud)
A
ma
B
mes
C
ton
D
mon

Slide 33 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 34 - Quiz

Wat betekent: 'bezittelijk voornaamwoord'?
A
Dat iemand hebberig is en veel geld wil bezitten.
B
Voornamelijk, dus meestal in het Nederlands.
C
Een woord dat een bezit aan geeft van iets of iemand.
D
Een woord dat iets zegt over een mens, dier of ding.

Slide 35 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) oncle
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 36 - Quiz

Wat is in het Nederlands een bezittelijk voornaamwoord?
A
werken/spelen/eten
B
ik/jij/hij/zij
C
mijn/jouw/onze
D
mooi/leuk/grappig

Slide 37 - Quiz

Welke bezittelijke voornaamwoorden heb je voor jouw:
A
ton, ta,mes
B
mon, ma, mes
C
ton, ta, tes
D
ton, mon, tes

Slide 38 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) père
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 39 - Quiz

Welke bezittelijke voornaamwoorden heb je voor mijn:

A
ton, ta ,tes
B
mon, ma, mes
C
ton, mon, tes
D
mon, ton, mes

Slide 40 - Quiz

Devoirs
Faire: exercices 1a, 2, 3, 6 et 7 (p.5-9 wb)
Apprendre: vocabulaire A (p.39 wb)

Slide 41 - Diapositive