Present simple & St. Patricks day

What do you know about Saint Patrick's Day?
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

What do you know about Saint Patrick's Day?

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Aan welk land denk jij als het gaat om "Saint Patrick's Day"?
A
Amerika
B
Engeland
C
Ierland
D
Canada

Slide 2 - Quiz

Het feest wordt in al deze landen gevierd, omdat mensen uit het land van oorsprong zich over de hele wereld hebben verspreid. 
Bekijk de video over Saint Patrick's Day
  • Bekijk eerst de hele video 
  • Probeer de vragen te beantwoorden

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

8

Slide 4 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

00:24
Saint Patrick is niet in Ierland geboren
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

00:49
Door wie werd Saint Patrick ontvoert?
A
Vikingen
B
Piraten
C
Ieren

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

01:18
Waar vluchtte St. Patrick naar toe?
A
Italië
B
Engeland
C
Wales
D
Frankrijk

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

01:30
Saint Patrick ging nooit meer terug naar Ierland.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

01:46
Wat is een shemrock?
A
Een klavertje 4
B
Een regenboog
C
Een klavertje 3
D
Een geluksteen

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

02:00
Welke dieren verdeef St. Patrick uit Ierland?
A
Honden
B
Kikker
C
Slangen
D
Salamanders

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

02:28
Waarom dragen de mensen groen op St. Patricks day?
A
Omdat St. Patricks in de lente gestorven is en ze hem zo eren.
B
Omdat ze groen een mooie kleur vinden
C
Omdat een klavertje 4 ook groen is.
D
Omdat St. Patrick in de lente geboren is en ze hem zo eren.

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

02:51
Wat is een leprachaun?
A
Een fantasiepop
B
Een hoge hoed
C
Een soort elf.

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Present Simple 
  • Wat is de Present Simple?

  • Wanneer gebruik je de Present Simple?

  • Hoe maak je de Present Simple? 

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Present simple:
Welke tijd is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Present simple:
Wat is de regel van de present simple?
A
SHITY-regel
B
hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Present simple:
Welke zin is present simple?
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He always walks to school.

Slide 17 - Quiz

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Slide 18 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Present simple:
Welke zin is correct?
A
I doesn't walk to school.
B
The dog doesn't walks to school.
C
She don't walks to school.
D
He doesn't walk to school.

Slide 19 - Quiz

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present simple:
Welke zin is correct?
A
Does she plays soccer?
B
Do the teacher pay soccer?
C
Do they play soccer?
D
Does I play soccer?

Slide 20 - Quiz

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Present Simple
I


I/you/we/they

he/she/it


are
has
is
have
walk
am
laughs
'm

Slide 22 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

1. I like scary movies. 
2. He is walking the dog.
3. We danced all night .
4. She plays the piano. 
5. They are my parents. 
Present Simple
Niet de Present Simple
1. 
2.
3.
4
5.

Slide 23 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

We ___________ at 08:30 sharp!
Future Present Simple: Werkwoord tegenwoordige tijd
starts
start
starting

Slide 24 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

She always ___________ in the shower.
Future Present Simple: Werkwoord tegenwoordige tijd
Tekst
sings
singing
sing

Slide 25 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Present simple:
(+) They .. (visit) us often.

Slide 26 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Present simple:
(+) She never ... (help) me with that!

Slide 27 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Present simple:
(-) They ... (not work) for us.

Slide 28 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Present simple:
(-) She ... ( not wash) the dishes every evening.

Slide 29 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Present simple:
(?) ... he ... (draw) well?

Slide 30 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Present simple:
(?) ... you ... (watch) movies?

Slide 31 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik snap de present simple
A
helemaal
B
bijna, met de opdrachten moet het lukken
C
bijna, met een herhaling in de volgende les moet het lukken
D
Nee, help me!

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions