2024_week12_2v_les2_zinsontleding+quiz

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Du hast 3 min für:

• Jacke aus
• Laptop geschlossen auf dem Tisch
• Buch/ Heft/ Stift auf dem Tisch

Wörter schreiben

• Schrijf alle woorden van Kapitel 5 die je nog moeilijk vindt. Van NL-DU en DU-NL

Lernziel

weet je welke grammatica en woordjes je al goed beheerst voor de toets en voor welke je nog beter moet leren.

Was machen wir heute?

• Wörter schreiben
• Wiederholung Grammatik



• An die Arbeit
• Quiz
• Abschluss

Am Ende der Stunde........

weet je welke grammaticaonderdelen en woordjes je al goed beheerst voor de toets en voor welke je nog beter moet leren.

Satzanalyse (zinsontleding)

•  Wat is een naamval?

• Naamvallen zijn nodig om de  functie van een zinsdeel aan te geven.
  

• Welke zinsdelen ken je in het Nederlands?
  

• Onderwerp, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde (Wat is het gezegde?)
  

• Alle werkwoorden in een zin

Ontleden                   NEEM OVER OP JE SPIEKBRIEF!

Hoe vind je het onderwerp

1e naamval? 

Hoe vind je het meewerkend 

voorwerp 3e naamval?

Hoe vind je het lijdend voorwerp 

4e naamval?

• Wie of wat + gezegde (persoonsvorm) een persoonsvorm is een werkwoord dat in de zin van tijd kan veranderen. 
  

• AAN/VOOR WIE +gezegde+onderwerp. 
  

• WAT+ gezegde+onderwerp. 
  

Bij de naamvallen horen persoonlijke voornaamwoorden

der-Gruppe met de lidwoorden en woorden als deze, elk, sommige, zulke, alle en welke

der-Gruppe

ein-Gruppe met het onbepaald lidwoord een en de bezittelijke voornaamwoorden

An die Arbeit

Machen online: 

- Zinnen met voorzetsels------>Kapitel 5.2-------->Aufgabe 9, 10

- Werkwoorden met een vaste naamval->Kapitel 4.5----->Aufgabe 8, 9 

   Kapitel 5.5------->Aufgabe 1, 8

- Ontleden------->Kapitel 3.5------->Aufgabe 12, 13, 14 

   Kapitel 4.4------->Aufgabe 6, 7

- Voorzetsels en persoonlijke voornaamwoorden--->Kapitel 5.4---->Aufgabe 7, 8

   Kapitel 5.5----->Aufgabe 9

Wie? De eerste 10 minuten in stilte

Mein Bruder glaubt (hem) niet

1. ihn
2. ihm
3. er
4. sein

Maria hat (mij) nach meiner Meinung gefragt

1. ich
2. mich
3. mir
4. mein

Hat das Essen (u) gesmeckt?

1. Sie
2. Ihnen
3. Ihr

Gehören diese Sachen (jullie)

1. ihr
2. euer
3. euch

Ich muss mit (jou) reden

1. dein
2. dich
3. dir
4. du

Die Hunde laufen um (haar) herum.

1. sie
2. ihr

Diese Arbeit ist nichts für (mij).

1. ich
2. mir
3. mein
4. mich

Wir fahren durch (het) Land (o).

1. der
2. die
3. das
4. dem

Ist das für (mijn) Bruder (m)?

1. mein
2. meine
3. meinen
4. meinem

Bei (welke) Artzt (m) ist sie immer?

1. welche
2. welcher
3. welchem
4. welchen

Ihr solltet (jullie) Eltern danken.

1. eure
2. euren
3. ihre
4. euch

Es gibt leider nur (een) Gewinner (m).

1. einen
2. einem
3. eine
4. ein

Ich bitte (jullie) mir zu helfen.

1. ihr
2. eure
3. euer
4. euch

Sehe ich dich morgen bei (de) Fußballspiel (m)?

1. der
2. die
3. den
4. dem

Ich schlafe heute bei (hun).

1. sie
2. ihr
3. ihnen
4. euch

Das ist ein Geschenk von (haar) Schwester (v).

1. sie
2. ihr
3. ihren
4. ihrer

Das Geschenk ist für (ons).

1. wir
2. uns
3. unser
4. unserem

Das Essen ist für (onze) Hund (m).

1. uns
2. unser
3. unseren
4. unserem

Am Ende der Stunde........

weet je welke grammaticaonderdelen en woordjes je al goed beheerst voor de toets en voor welke je nog beter moet leren.

Hausaufgaben

Lernen für die Klassenarbeit

Abschluss

Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af

• na mijn startsignaal: inpakken
• zitten blijven tot de bel gaat- stil


• dan: klaar :)

Tschüss 😁

Tschüss und bis Morgen!!