Spelling TB herhaling (geen ww)

1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Spelling 
- Leestekens
- met of zonder -n?
- samenstellingen
- koppelteken
- Trema en apostrof

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Samenstellingen
Samenstellingen van twee of meer woorden schrijf je in het Nederlands aan elkaar. Een samenstelling is een woord dat is opgebouwd uit twee of meer woorden die ieder zelfstandig kunnen voorkomen.
-Televisietoestel
-viersterrenhotel
-Kortetermijngeheugen

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Noteer de samenstelling van braam + struik

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Noteer de samenstelling van
groente + soep

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een samenstelling:
reus + groot

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een samenstelling:
zon + weide

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf het woord correct:
3D+ bril

Slide 13 - Question ouverte

*
Bij een cijfer, letter of symbool
12-jarige
€-teken
Schrijf het woord correct:
autoalarm

Slide 14 - Question ouverte

*
samenstelling-> geen klinkerbotsing
Maak een samenstelling: afdeling+chef

Slide 15 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Tussen -s?
Hoor je de s? Schrijf de s!
Lastig te horen? 
Stationsstraat
Afdelingschef

Vervang het tweede deel door een woord dat met een andere letter dan de s begint: afdelingshoofd

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het meervoud van: braderie

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

-iën of -ieën
Let op de klemtoon!

Bacterie --> bacteriën
Braderie --> braderieën

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het meervoud van: cliché

Slide 20 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

's of s?
Bij uitspraakproblemen:
baby --> baby's
opa --> opa's
portemonnee --> portemonnees
cliché --> clichés
controle --> controles 

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het meervoud van: essay

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Deze fiets is van Mike.
Het is ......... fiets

Slide 23 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Deze scooter is van Roos.
Het is ............. scooter

Slide 24 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Het meervoud van: orchidee

Slide 25 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf het woord correct:
astma + aanval

Slide 26 - Question ouverte

*
aa->klinkerbotsing
Schrijf het woord correct:
daar+ om+ heen

Slide 27 - Question ouverte

voorzetsels met er, daar of hier schrijf je aan elkaar vast.
-ertegenover

Een klein meisje ... huilde, werd getroost door haar oma
A
wat
B
dat
C
die

Slide 28 - Quiz

*
Hoort het voorzetsel bij een zelfstandig naamwoord of werkwoord, dan schrijf je het los

Leg het maar hierop.
Het allermooiste .... ik ooit heb gedaan is een rondreis maken door Sri Lanka.
A
wat
B
dat

Slide 29 - Quiz

*
Hoort het voorzetsel bij een zelfstandig naamwoord of werkwoord, dan schrijf je het los

Leg het maar hierop.
Ik zit hier, maar ... zitten daar.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dat is niet waar! ... hebben dat niet gedaan!
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik geef ... de kaartjes voor de bioscoop.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn ouders zijn met ... op vakantie geweest.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is deze zin juist geschreven?

Deze reis kost veel te duur!
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

.... sommige studenten vakantie hebben, doen ze ook huiswerk voor school
A
Sinds
B
Doordat
C
Hoewel
D
Als

Slide 35 - Quiz


Verwijs je naar mensen, dan krijg het zelfstandig gebruikt woord een extra -n.

De meesten waren op tijd op school. 
De banden van de fiets zijn beide helaas lek. Een andere staat helaas niet meer in de schuur.