Module 2 - verbes

futur + futur du passé+ verbes
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

futur + futur du passé+ verbes

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel: aan het einde van de les...
- weet ik het verschil tussen de futur simple (o.t.t.t.) en de futur du passé (o.v.t.t.)
- kan ik uit een zin halen welke tijd ik moet gebruiken
- weet ik hoe ik de werkwoorden moet vervoegen in de futur simple en de futur du passé

Slide 2 - Diapositive

Le futur simple
Le futur simple: toekomende tijd (= na de dag van vandaag).
Je gebruikt in het NL zal of zullen + infinitief (ik zal werken, wij zullen gaan)

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN AVOIR
-ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont
VB: parler - je parlerai       regarder - tu regarderas

Let op: bij ww op -re vervalt de laatste -e: vendre - je vendrai


Slide 3 - Diapositive

Le futur simple
VOORBEELD: Rijtje van 'travailler' in de futur simple:

Je               travaillerai               ik zal werken
Tu               travailleras              jij zult werken
Il/elle/on travaillera                hij/zij/men zal werken
Nous         travaillerons          wij zullen werken 
Vous          travaillerez             jullie zullen werken/ u zult werken
Ils/elles    travailleront           zij zullen werken 


Slide 4 - Diapositive

wij zullen kijken
A
nous regardons
B
nous regarderons
C
nous regardont
D
nous regarderont

Slide 5 - Quiz

zij zal praten
A
elle parla
B
elle parle
C
elle parlera
D
elle parler

Slide 6 - Quiz

jij zult vertrekken (partir)

Slide 7 - Question ouverte

Le futur du passé (of: le conditionnel)
Le futur du passé: je gebruikt in het NL zou of zouden + infinitief (bijv. ik zou willen, wij zouden gaan). Wordt vaak gebruikt om beleefdheid uit te drukken of om te zeggen dat iets zou gebeuren, maar niet door kan gaan, of onder een voorwaarde.
VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN IMPARFAIT
-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient
VB:     parler - je parlerais               regarder - tu regarderais
Ook hier vervalt bij ww op -re de laatste -e: vendre - je vendrais



Slide 8 - Diapositive

Le futur du passé (of: le conditionnel)
VOORBEELD: rijtje van "travailler" in de futur du passé/conditionnel:

Je               travaillerais                      ik zou werken
Tu               travaillerais                      jij zou werken
Il/elle/on travaillerait                       hij/zij/men zou werken
Nous         travaillerions                  wij zouden werken 
Vous          travailleriez                     jullie zouden werken/ u zou werken
ils/elles    travailleraient                zij zouden werken 


Slide 9 - Diapositive

ik zou kiezen (choisir)
A
je choisissais
B
je choisais
C
je choisirais
D
je choirais

Slide 10 - Quiz

Wij zouden verkopen (vendre)
A
nous vendions
B
nous vendreions
C
nous vendrons
D
nous vendrions

Slide 11 - Quiz

zij (m) zouden vinden (trouver)

Slide 12 - Question ouverte

UITZONDERINGEN
Bij sommige onregelm. ww. kun je niet uitgaan van het hele werkwoord. Je moet van deze ww de je-vorm van de futur leren. De andere vormen van de futur simple én de futur du passé kun je dan hier vanaf leiden (zelfde uitgangen als bij de regelm. ww !!).

VB: ÊTRE: JE SERAI
- Futur simple: je serai, tu seras, il sera, etc. 
- Futur du  passé: je serais, tu serais, il serait, etc.




Slide 13 - Diapositive

UITZONDERINGEN
Van de volgende onregelmatige ww moet je de je-vorm van de futur leren:
- être (zijn):                            je serai             (ik zal zijn)
- avoir (hebben):                 j'aurai                (ik zal hebben)
- faire (doen/maken):       je ferai               (ik zal doen/maken)
- aller (gaan):                        j'irai                     (ik zal gaan)
- vouloir (willen):                 je voudrai         (ik zal willen)
- pouvoir (kunnen):            je pourrai          (ik zal kunnen)
- savoir (weten)                    je saurai            (ik zal weten)

Slide 14 - Diapositive

! R !
Is je al opgevallen dat je vóór de uitgangen van de futur simple en de futur du passé ALTIJD de letter R krijgt...? Kijk maar:
- je regarderai (ik zal kijken)
- tu auras (jij zult hebben)
- nous ferions (wij zouden doen)
- il choisirait (hij zou kiezen)

Slide 15 - Diapositive

jij zal doen
A
tu fais
B
tu faisas
C
tu fairas
D
tu feras

Slide 16 - Quiz

zij zouden willen
A
ils vouloiront
B
ils voudraient
C
ils voudront
D
ils vouloiraient

Slide 17 - Quiz

jullie zullen gaan
A
vous allez
B
vous allerez
C
vous irez
D
vous iriez

Slide 18 - Quiz

hij zal hebben

Slide 19 - Question ouverte

je pourrai
A
ik kan
B
ik zal kunnen
C
ik zou kunnen
D
ik kon

Slide 20 - Quiz

Wat betekent 'tu voudrais'?

Slide 21 - Question ouverte

Dire= zeggen

je dis
tu dis
il dit
nous disons
vous dites
ils disent
Croire= geloven

je crois 
tu crois
il croit
nous croyons
vous croyez
ils coient

Slide 22 - Diapositive

Dire

passé composé= j' ai dit
imparfait= je disais
futur= je dirai
futur du passé= je dirais
Croire

passé composé= j' ai cru
imparfait= je croyais
futur= je croirai
futur du passé= je croirais

Slide 23 - Diapositive

Savoir= weten

je sais
tu sais
il sait
nous savons
vous savez
ils savent
Voir= zien

je vois 
tu vois
il voit
nous voyons
vous voyez
ils voient

Slide 24 - Diapositive

savoir= weten

passé composé= j' ai su
imparfait= je savais
futur= je saurai
futur du passé= je saurais
voir= zien

passé composé= j' ai vu
imparfait= je voyais
futur= je verrai
futur du passé= je verrais

Slide 25 - Diapositive