Bezittelijk voornaamwoord 3
1 / 18
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Vidéo
Slide 2 - Diapositive
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.
_________ (jouw) mère
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.
_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa
Slide 3 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.
_________ (onze) grands-parents
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.
_________ (onze) grands-parents
A
nos
B
notre
C
vos
D
votre
Slide 4 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.
_________ (zijn) soeur
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.
_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta
Slide 5 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
_________ (zijn) oncles
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses
Slide 6 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.
_________ (mijn) tante
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.
_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son
Slide 7 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
_________ (haar) père
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
_________ (haar) père
A
sa
B
ta
C
son
D
ton
Slide 8 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.
_________ (hun) appartement
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.
_________ (hun) appartement
A
sa
B
leur
C
son
D
leurs
Slide 9 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.
_________ (haar) frère (m)
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.
_________ (haar) frère (m)
A
sa
B
ta
C
son
D
ton
Slide 10 - Quiz
Het bezittelijk voornaamwoord staat voor een...
A
...werkwoord
B
...een lidwoord
C
...zelfstandig naamwoord
D
...een voorzetsel
Slide 11 - Quiz
Gebruik het juiste bezittelijk voornaamwoord:
(Jouw) parents sont super cool
(Jouw) parents sont super cool
A
Ton
B
Ta
C
Tes
D
Tu
Slide 12 - Quiz
Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:
...... maison est grande
...... maison est grande
A
Mon
B
Ma
C
Mes
D
Moi
Slide 13 - Quiz
Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord.
(Onze) grand-mère est très gentille.
(Onze) grand-mère est très gentille.
A
nous
B
nos
C
votre
D
notre
Slide 14 - Quiz
Gebruik het juist bezittelijk voornaamwoord:
(Uw) chien est horrible
(Uw) chien est horrible
A
Vous
B
Votre
C
Vos
D
Mes
Slide 15 - Quiz
Kies het juist bezittelijk voornaamwoord.
C'est...adresse. (jouw)
C'est...adresse. (jouw)
A
ta
B
ton
C
tes
D
son
Slide 16 - Quiz
Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord.
Voilà (mijn) famille elle est petite.
Voilà (mijn) famille elle est petite.
A
moi
B
ma
C
mon
D
mes
