Les 12 Weer en klimaat. Ijstijd

Weer en klimaat
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Weer en klimaat

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen:
  • Verschil tussen weer en kliimaat
  • vier hoofdklimaten (her)kennen
  • Klimaatgrafiek aflezen

Slide 2 - Diapositive

Weer & Klimaat
Wat weet jij over de onderwerpen weer en klimaat?

Slide 3 - Carte mentale

Weer
  • op één plaats
  • op één moment
  • verandert snel
*temperatuur

*neerslag (regen, hagel, sneeuw) 

*wind

*zonnenschijn

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Klimaat
  • Over 30 jaar
  • Groot gebied
  • Verandert niet snel

  • Gemiddelde weer

Slide 6 - Diapositive

0

Slide 7 - Vidéo

4 Hoofdklimaten op aarde

  1. Tropisch klimaat
  2. Droog klimaat
  3. Gematigd klimaat
  4. Koud/Pool klimaat



Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Kenmerken Tropisch Klimaat:
  • hele jaar warm, ± 28°C
  • nooit kouder dan 18°C
  • veel neerslag
  • soms deel van het jaar droog

Slide 11 - Diapositive

Kenmerken Droog Klimaat:
  • bijna geen neerslag
  • grote temperatuurverschillen

Slide 12 - Diapositive

Kenmerken Gematigd Klimaat:
  • niet heel warm of heel koud
  • hele jaar neerslag
  • soms deel van het jaar droog

Slide 13 - Diapositive

Kenmerken Pool Klimaat:
  • hele jaar koud
  • zomertemperatuur niet boven 10°C
  • weinig neerslag, in de vorm van sneeuw

Slide 14 - Diapositive

hoeveelheid neerslag per maand in mm
Deze rode lijn geeft altijd de temperatuur  per maand aan.
Rechts staat de temperatuur in graden Celsius
De blauwe staafjes geven de neerslag per maand aan. Elke staafje is een maand van het jaar.

Slide 15 - Diapositive

Welk klimaat zie je hier?

Slide 16 - Diapositive

Wat is het verschil tussen het klimaat en weer?
A
meer neerslag bij weer dan bij klimaat
B
er is helemaal geen verschil tussen weer en klimaat
C
Bij het klimaat wordt vooral naar temperatuur gekeken
D
klimaat is het gemiddelde weer over periode van 30 jaar

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

Hoe kun je het klimaat van een gebied bepalen?
A
Je meet de warmte, neerslag en de wind
B
Je meet hoe warm het is gedurende 1 jaar
C
Je meet het weer over lange tijd
D
Je kijkt naar de zomer- en wintertemperauur

Slide 19 - Quiz

IJstijden
Koudere periode in de zomer niet warmer dan 5 graden celcius > dikke lagen ijs > de tijd waarin dit gebeurde = ijstijd/glaciaal
Interglacialen > een warmere periode tussen twee ijstijden in

Slide 20 - Diapositive

Ijstijden 
Glaciaal = ijstijd = periode waarin er meer sneeuw valt en aangroeit dan er weg smelt
Interglaciaal = een warme periode waarin er meer sneeuw smelt dan er aangroeit 

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

Oorzaak en gevolg
Rond 10.000 voor Christus kwam er een einde aan  
de laatste ijstijd. De oorzaak hiervoor was dat het  
warmer werd (klimaatsverandering) 

Slide 24 - Diapositive

Oorzaak en gevolg
Het gevolg van de temperatuurstijging was dat het ijs smolt. Hierdoor konden er weer planten groeien. Planteneters, zoals rendieren, kwamen naar ons land. Zij werden gevolgd door jagers zoals mensen.  

Slide 25 - Diapositive

10x juist/onjuist
1: Tijdens de ijstijd waren grote delen van Europa bedekt onder ijs.  
2: De ijstijd eindigde rond 2000 v. chr.  
3: Een oorzaak komt voor een gevolg.  
4: Pim gooit propjes in de les en de docent stuurt hem eruit. De propjes zijn het gevolg. 
5: Na de les moet Pim strafwerk maken. Dit is het gevolg van zijn gedrag.  
6: De oorzaak van het einde van de ijstijd was een temperatuur stijging.  
7: Het einde van de ijstijd had geen grote gevolgen.  
8: Na de ijstijd kwamen eerst de jagers en toen de planteneters.  
9: Mammoeten konden leven tijdens de ijstijd.  
10: Er kan nooit meer een ijstijd komen. 

Slide 26 - Diapositive

Wat was het gevolg van het einde van de ijstijd?
A
Noord-Europa stond nog onder water door de hoge zeespiegel
B
Er waren te veel gevaarlijke mammoeten in Noord-Europa
C
Er kwamen mensen in Noord-Europa wonen!
D
Er was een ijstijd, dus daar viel niet te leven.

Slide 27 - Quiz