Adjectives & adverbs - 4K - 31/1 - c.2

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Monday 31 January
WELCOME!
  • Grammar E


Slide 2 - Diapositive


Bijvoeglijke naamwoorden & Bijwoorden
(Adjectives & Adverbs)


Slide 3 - Diapositive

Vandaag...
Werkwoord / Zelfstandig naamwoord
Bijvoegelijk naamwoord / Bijwoord

Doel: aan het einde van de les weten we het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord
en weten we hoe we deze moeten toepassen.

Slide 4 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord (adjective)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een
zelfstandig naamwoord.

Zelfstandig naamwoorden zijn mensen, dieren, dingen
en je kunt er vaak de, het of een voor zetten.

Slide 5 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord (adjective)
Het mooie meisje
Een makkelijk vak
De fantastische show
De groene auto
-> The beautiful girl
-> An easy subject
-> The fantastic show
-> The green car

Slide 6 - Diapositive

Bijwoord (adverb)
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord (de manier waarop iets gebeurt, actie in de zin).

Een werkwoord is iets wat je kunt doen: doewoord.
fietsen - schrijven
praten - kijken
koken - slapen

Slide 7 - Diapositive

Bijwoord (adverb)
Madonna sings beautifully.
("beautifully" zegt iets over de manier van zingen.)

The dog ate slowly.
("slowly" zegt iets over de manier van eten)

We walk quickly.
("quickly" zegt iets over de manier van lopen)



Slide 8 - Diapositive

De meeste bijwoorden worden gevormd door -ly toe te voegen aan het bijvoeglijke naamwoord.
beautiful
careful
nice
slow
quick

-> beautifully
-> carefully
-> nicely
-> slowly
-> quickly

Slide 9 - Diapositive

De meeste bijwoorden worden gevormd door -ly toe te voegen aan het bijvoeglijke naamwoord.
Bijwoorden die eindigen op
-le wordt -ly



terrible
horrible
incredible
-> terribly
-> horribly
-> incredibly

Slide 10 - Diapositive

De meeste bijwoorden worden gevormd door -ly toe te voegen aan het bijvoeglijke naamwoord.
Bijwoorden die eindigen op:
medeklinker + -y wordt  -ily


easy
happy
angry
-> easily
-> happily
-> angrily

Slide 11 - Diapositive

De meeste bijwoorden worden gevormd door -ly toe te voegen aan het bijvoeglijke naamwoord.
Bijwoorden die eindigen op:
-ic wordt -ally

fantastic
classic
ironic
-> fantastically
-> classically
-> ironically

Slide 12 - Diapositive

Sommige bijwoorden hebben een onregelmatige vorm of hebben dezelfde vorm als bijvoeglijk naamwoord
Good wordt well
He's a good painter. He paints well.
Fast blijft fast
You're a fast runner. You run fast.

Slide 13 - Diapositive

Wat is juist?
Een bijwoord eindigt altijd op:
A
-S
B
-ING
C
-LY
D
-ES

Slide 14 - Quiz

Wat is juist?
She is a ..... girl.
A
beautiful
B
beautifully

Slide 15 - Quiz

Wat is juist?
She sings .....
A
beautiful
B
beautifully

Slide 16 - Quiz

Wat is juist?
I can ..... find an exit.
A
easy
B
easily

Slide 17 - Quiz

Ga nu zelfstandig verder in de LessonUp (link in Magister bij de les van vandaag)
Maak daarna de opdrachten in je boek.

Slide 18 - Diapositive

Wat is juist?
This is an ..... exercise.
A
easy
B
easily

Slide 19 - Quiz

Wat is juist?
Let's have a ..... lunch.
A
quick
B
quickly

Slide 20 - Quiz

Wat is juist?
Some people like to eat very .....
A
quick
B
quickly

Slide 21 - Quiz

Wat is juist?
The rockband played the song .....
A
slow
B
slowly

Slide 22 - Quiz

Wat is juist?
The lead singer is .....
A
slow
B
slowly

Slide 23 - Quiz

Wat is juist?
'The haunting of Hill House' is a ..... series.
A
scary
B
scarily

Slide 24 - Quiz

Wat is juist?
The thieves were ..... walking around.
A
nervous
B
nervously

Slide 25 - Quiz

Wat is juist?
He is always .....
A
nervous
B
nervously

Slide 26 - Quiz

Wat is juist?
The football player made a ..... movement.
A
sudden
B
suddenly

Slide 27 - Quiz

Wat is juist?
Mr Trump ..... fell in the grass.
A
sudden
B
suddenly

Slide 28 - Quiz

Wat is juist?
She thought the boy was very .....
A
nice
B
nicely

Slide 29 - Quiz

Wat is juist?
He spoke ..... to her parents.
A
nice
B
nicely

Slide 30 - Quiz

Wat is juist?
I hope you all made the exercise very .....
A
good
B
well

Slide 31 - Quiz

Ik weet het verschil tussen een bijvoegelijk naamwoord en het bijwoord en kan deze toepassen.
A
ja
B
nee
C
een beetje
D
met hulp

Slide 32 - Quiz

Klaar: ga naar slimstampen en oefen de grammar and vocab.

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive