Perron 2, les 3

Taalverzorging Perron 2
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Taalverzorging Perron 2

Slide 1 - Diapositive

Programma
- Terugblik
- Zinsdelen

Slide 2 - Diapositive

Terugblik
Waar gingen de vorige lessen over?

Slide 3 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
.
De persoonsvorm
Piet
drinkt
een blikje cola
in de pauze

Slide 4 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm?
.
De persoonsvorm
Mijn moeder
heeft
mijn brood
gesmeerd

Slide 5 - Question de remorquage

?
De persoonsvorm
Wie 
gaat
er
vaak
naar
de bioscoop

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm?
.
De persoonsvorm
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 7 - Question de remorquage

.
De persoonsvorm
Wij
gaan
koken
bij 
zullen
verzorging

Slide 8 - Question de remorquage

Verdeel de zinnen in zinsdelen.
Zet een schuine streep / tussen de zinsdelen.

Je moet voor het maken van een puzzel geduld hebben.

Slide 9 - Question ouverte

Verdeel de zinnen in zinsdelen.
Zet een schuine streep / tussen de zinsdelen.

Mijn opa en oma hebben daar een bungalow.

Slide 10 - Question ouverte

Verdeel de zinnen in zinsdelen.
Zet een schuine streep / tussen de zinsdelen.

We hebben ze een bioscoopbon gegeven.

Slide 11 - Question ouverte

Verdeel de zinnen in zinsdelen.
Zet een schuine streep / tussen de zinsdelen.

Mijn ouders hebben vorige week hun verjaardag gevierd.

Slide 12 - Question ouverte

Het 
onderwerp 
in de zin...



    Wat is dat 
           ook alweer...?



Slide 13 - Diapositive

Onderwerp


  • Iedere zin heeft een onderwerp.
  • De pv en het onderwerp horen bij elkaar.
  • Zonder de pv kun je het onderwerp niet vinden

Slide 14 - Diapositive

Het onderwerp
Wie/wat + pv? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

De hond eet zijn brokjes op.

Wie eet?
Onderwerp:  de hond  
Let op: je moet ook het lidwoord meenemen in het onderwerp

Slide 15 - Diapositive

Wat is het onderwerp?

Wissal legt het onderwerp uit.
A
Wissal
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Bouwkraan valt op het dak van een nieuwbouwhuis in Doetinchem
A
Bouwkraan
B
valt
C
op een dak
D
Doetinchem

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Lola maakt kans op een Oscar
A
Oscar
B
Lola
C
maakt
D
kans

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Zinkgat slokt auto's op in Guatemala
A
auto's
B
Guatemala
C
slokt
D
zinkgat

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Lien

Het onderwerp
Je vindt het onderwerp door de volgende stappen te zetten:

1. Zoek de werkwoorden in de zin.
2. Maak de vraag: WIE/WAT + alle werkwoorden?
3. Wat is het antwoord?

Dat is het onderwerp van de zin.

Slide 21 - Diapositive

Welke vraag maak je dan om het onderwerp te vinden?

Hans heeft nieuwe boeken gekocht.

Slide 22 - Question ouverte

Wat zijn de werkwoorden in de zin:

Hans heeft nieuwe boeken gekocht.
A
Hans
B
heeft
C
heeft gekocht
D
boeken

Slide 23 - Quiz

ander zinsdeel
onderwerp
Hans
heeft
nieuwe
boeken
gekocht

Slide 24 - Question de remorquage

Wat is het onderwerp?
.
Het onderwerp
Piet
drinkt
een blikje cola
in de pauze

Slide 25 - Question de remorquage

Wat is het onderwerp?
.
Het onderwerp
Mijn moeder
heeft
mijn brood
gesmeerd

Slide 26 - Question de remorquage

?
Wat is het onderwerp?
Het onderwerp
je
Ga
vaak
naar
de bioscoop

Slide 27 - Question de remorquage

Wat is het onderwerp?
.
Het onderwerp
Janneke
Heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 28 - Question de remorquage

.
Wat is het onderwerp?
Het onderwerp
wij
gaan
koken
Bij
zullen
verzorging

Slide 29 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm altijd?
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een werkwoord
C
Een lidwoord

Slide 30 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 31 - Quiz

Waarom kom je niet op mijn feestje?Waarom is de persoonsvorm
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 33 - Quiz

Waarom vind ik dit zo moeilijk?

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 34 - Quiz