fictie abc-opdracht

Fictie
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Fictie

Slide 1 - Diapositive

Fictie- ABC opdracht : inleveren 21 april 16.00 uur
Fictie- ABC opdracht.

Slide 2 - Diapositive

Boekopdracht  
Je gaat een ABC-opdracht doen.

Je levert hem in via Teams bij ABC-fictieopdracht op uiterlijk 22 december 2023.


Slide 3 - Diapositive

Wat ga je doen?

  • Zorg dat je derde boek uit is.
  • Je maakt een begrippenlijst bij je boek van A t/m Z.
  • Achter elke letter schrijf je een begrip met uitleg in twee tot drie zinnen.
  • Leg uit waarom je het begrip gekozen hebt of waarom het belangrijk is.
  • Via het ABC wordt het verhaal duidelijk.



  • Je maakt een begrippenlijst bij je boek van A t/m Z.
  • Achter elke letter schrijf je een begrip met uitleg in drie tot 
  • vier zinnen.
  • Leg uit waarom je het begrip gekozen hebt of waarom het belangrijk is.
  • Via het ABC wordt het verhaal duidelijk.
Opdracht
Wat ga je doen?

Slide 4 - Diapositive



  • Maximaal drie namen van mensen met uitleg en maximaal drie aardrijkskundige namen met uitleg.
  • Vijf jokers=je mag vijf letters overslaan. Schrijf wel die letter op en zet erachter JOKER.
  • Gebruik de theorie uit deze les over personages, einde van het boek, spanning in een verhaal.
Inhoud
Wat komt in het ABC?

Slide 5 - Diapositive



Maak een ABC bij je leesboek. Bij elke letter van het alfabet vul je iets in dat met het boek te maken heeft.
Gebruik daarbij ook de theorie uit deze les over:
  • personages
  • einde van het boek
  • spanning krijgen in een verhaal
Weet je niets in te vullen bij een letter: je mag achter vijf letters het woord JOKER schrijven.

Dus
Samengevat

Slide 6 - Diapositive

 
  • Gesloten einde
  • De lezer krijgt op bijna al zijn vragen antwoorden.
 
  • Open einde
  • Er blijven nog veel vragen over. De lezer moet dus zelf een beetje bedenken hoe het boek afloopt.
Einde van een boek
Einde van het boek

Slide 7 - Diapositive

 

-belangrijke persoon in een verhaal
-moet meestal een probleem oplossen
-verandert daardoor meestal
-lijkt een echte persoon
-heeft een duidelijk karakter.

 

-loopt rond in het verhaal maar is niet belangrijk
-je weet weinig van deze persoon
-soms weet je de naam maar van zijn/haar karakter weet je nauwelijks iets.
Round character
Flat character 

Slide 8 - Diapositive

  • De achtergrond van het verhaal is spannend: slecht weer/donker/ nacht.
  • De schrijver begint met een onopgelost raadsel of moord. Je wilt weten wat er gebeurd is.
  • Elk hoofdstuk eindigt op een moment dat het juist heel spannend is: cliffhanger.
  • Volgend filmpje: Buddy Tegenbosch vertelt over spanning.
Hoe zorgt een schrijver voor
spanning?

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo


  • Verzonnen
  • Verhalen, strips,boeken, films, gedichten
  • Kan net echt lijken:
     realistische fictie
  • Non-realistische fictie: kan niet echt gebeurd zijn (Harry Potter etc.)

 
  • Waargebeurd
  • Krantenartikelen, documentaires, films
  • Gebaseerd op feiten
  • Kan gecontroleerd worden.
Fictie
betekent:
Non-fictie
betekent:

Slide 11 - Diapositive

Welke van onderstaande teksten horen bij fictie?
         Het boek 'Achtste                   groepers huilen niet'
A
B
De film 'Spijt' van Carry Slee
C
Een atlas
D
Dagboek van Anne Frank
E
Brief aan je ouders over overgang naar klas 2
F
Boek Nieuw Nederlands

Slide 12 - Diapositive


Wat betekent
 fictie?
A
waargebeurd
B
Verzonnen maar lijkt net echt
C
Verzonnen

Slide 13 - Quiz


Wat betekent
Realistische fictie?
A
Echt gebeurd
B
Verzonnen maar lijkt net echt
C
Verzonnen

Slide 14 - Quiz


A
prentenboek=fictie
B
prentenboek=non-fictie

Slide 15 - Quiz


A
instructie handen wassen= fictie
B
instructie handen wassen=non-fictie

Slide 16 - Quiz

A-Angst: Voordat de vrienden naar de fright night gaan, moeten ze een formulier invullen waarin ze hun grootste angst moeten aangeven. Sophia geeft aan dat dat insecten zijn en moet uiteindelijk krekels uit een bak eten.
   
D. Dylan: Is een round character. 
 We weten, dat hij blij is dat hij bij Quin woont en hij is goed met Quin bevriend. Dylan is vaak ziek geweest maar wat hij precies heeft, is onduidelijk. Hij is daarover niet eerlijk tegen zijn vrienden. 

Voorbeelden ABC: 

Slide 17 - Diapositive

A=Angst. Wat is je grootste angst? Als je aan de fright night wil meedoen, moet je invullen wat je grootste angst is.
B=Belangrijk. De vrienden zijn heel belangrijk voor Dylan omdat ze hem door een moeilijke tijd en door de Fright night heen helpen.
C=Joker


Voorbeeld
Fright night

Slide 18 - Diapositive




De Gootsteen Griezel
Langzaam deed Katrina het kastdeurtje weer open en gluurde naar binnen om te kijken of de muis inderdaad verdwenen was.Het was aardedonker in het gootsteenkastje. Katrina kon eerst niets anders onderscheiden
dan een paar buizen en de vage omtrekken van wat spullen die er nog stonden.Met bonzend hart wurmde ze zich half het kastje in.Plotseling zag ze achter de afvoer twee groene, opgloeiende spleetjes, vlak naast elkaar.
Waren dat... ogen?

Lees de tekst. Wat maakt de tekst spannend?

Slide 19 - Diapositive

Enge titel
Geheimzinnige personen
Donkere achtergrond.
Mensen zijn bang.
Spannende bijvoeglijke naamwoorden


Hoe wordt een verhaal spannend?

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Lien