paragraaf 1 geld telt

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Hoofdstuk 2 
Paragraaf 1 Geld telt 

Meneer van Hulst


Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we doen?
--> Uitleg nieuw hoofdstuk.

--> Zelfstandig werken.

--> herhaling van de les.

Slide 3 - Diapositive

0

Slide 4 - Vidéo

Directe & Indirecte ruil

Slide 5 - Diapositive

Directe en indirecte ruil
Directe ruil = "ik ruil een appel voor twee mandarijnen"

Indirecte ruil = "ik koop voor 2 euro een brood in de supermarkt"

Slide 6 - Diapositive


Slide 7 - Question ouverte

Kijk eens naar het plaatje. Waarom is dit niet handig?

Slide 8 - Diapositive

arbeidsverdeling






Het gebruik van geld maakt arbeidsverdeling gemakkelijker.

Slide 9 - Diapositive



arbeidsverdeling: verdeling van werk en productie, waarbij iedereen een eigen taak heeft

Slide 10 - Diapositive

Functies van geld
  • Rekenmiddel: de waarde van goederen en diensten uitdrukken in geld.
  • Ruilmiddel: producten kopen
  • Spaarmiddel: geld sparen

Slide 11 - Diapositive

Wanneer je iets koopt, gebruik je geld als rekenmiddel
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

Twee soorten geld
Chartaal geld
Giraal geld

Slide 13 - Diapositive

Giraal geld is
A
Geld op je spaarrekening
B
Geld op je pinrekening
C
Bankbiljetten en munten
D
Bankbiljetten, munten en pinpas

Slide 14 - Quiz

Zelfstandig werken
Maken van 2.1 opdracht 3 tot met 10 op blz. 46 t/m 49.

--> eerste 5 minuten in stilte.

--> daarna mag je rustig overleggen met de buurman of buurvrouw.
--> LAPTOPS NIET DICHT DOEN!
timer
5:00

Slide 15 - Diapositive

Wat is indirecte ruil?
A
Het uitlenen van goederen
B
Het doneren van goederen aan een goed doel
C
Het ruilen van goederen en diensten
D
Het verkopen van goederen op een markt

Slide 16 - Quiz

Wat is directe ruil?
A
Het lenen van geld
B
Het rechtstreeks ruilen van goederen en diensten
C
Het betalen met geld
D
Het kopen van goederen in de winkel

Slide 17 - Quiz

Wat is arbeidsverdeling?
A
Het oplossen van conflicten
B
Het samenwerken van werknemers
C
Het bepalen van salarissen
D
Het verdelen van taken en werkzaamheden

Slide 18 - Quiz

Wat is rekenmiddel?
A
Een manier om te ruilen
B
Een manier om te tellen
C
Een manier om te meten
D
Een manier om waarde uit te drukken

Slide 19 - Quiz