12.4 Puzzelen met erfelijkheid deel 2

12.4 Puzzelen met erfelijkheid
Deel 2
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

12.4 Puzzelen met erfelijkheid
Deel 2

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
1. Je kunt de betekenis van de volgende termen noemen: dihybride kruising, gekoppelde genen, geslachtschromosomen, letaal allel, monohybride kruising, X-chromosoom, Y-chromosoom.
  

2. Je kunt aan de hand van een figuur beredeneren dat er altijd ongeveer evenveel meisjes als jongens geboren worden.

3. Je kunt uitleggen dat een recessief X-chromosomaal gen bij de man altijd tot expressie komt.

4. Je kunt aan de hand van een figuur beschrijven hoe je door stamboomonderzoek de kans op een bepaalde erfelijke eigenschap in een familie kunt bepalen.




Slide 2 - Diapositive

Planning
Dit is een lange les. Veel nieuwe begrippen. We doen deze in 2 lessen. Dit is de tweede helft van de lessen.  

In deze les:
  • Dyhibride kruisingen (gekoppeld)
  • Stambomen

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Gekoppelde overerving
  • Genen liggen op hetzelfde chromosoom
  • Genen zullen samen overerven hierdoor zijn er minder allelencombinaties mogelijk.
  • Gekoppelde genen worden genoteerd met een streep eronder.
  • Kruissingschema als in monohybride kruising. 

Slide 5 - Diapositive

Dihybride kruising
Gekoppelde overerving: twee eigenschappen die op hetzelfde chromosoom liggen. 
De A en B worden dus altijd samen doorgegeven, net als a en b.  

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Stamboom
  • man vierkant, vrouw rond
  • ziek gevuld vakje
  • Eigenschap dominant of recessief? Twee homozygoot recessieve ouders krijgen NOOIT dominant kind


Slide 8 - Diapositive

Stamboom
Ziekte veroorzaakt door dominant of recessief allel?
  • 5 en 6 krijgen ziek kind
  • allel is recessief
  • ouders beiden dragen van ziek allel



Slide 9 - Diapositive

Stamboom
 Wat is het genotypen van 10?
  • 10 ziek, dus aa
Wat zijn de genotypen van 5 en 6?
  • dragers, dus Aa
Wat is de kans dat 5 en 6 een
 kind krijgen met PKU?
P: Aa x Aa
F1: 25% AA, 50% Aa, 25% aa


Slide 10 - Diapositive

Gegevens halen uit een stamboom
Uit een stamboom haal je in de volgende situatie wat dominant is en wat recessief is:
Zoek twee gelijke ouders qua fenotype (uiterlijk). Krijgen zij een kind met een ander fenotype, dan:
* hebben de ouders het dominante fenotype 
* zijn de ouders allebei heterozygoot (bijv. Aa)
* Heeft het kind  het recessieve fenotype.(aa)

Slide 11 - Diapositive

Welke drie conclusies trek je uit deze stamboom?

Slide 12 - Diapositive

Wat is het genotype van de vader?
Wat is het genotype van kind 2?
A
Vader AA Kind Aa
B
Vader Aa Kind aa
C
Vader aa Kind Aa
D
Vader AA Kind aa

Slide 13 - Quiz

Conclusies uit deze stamboom?
  1. Het betreft een recessieve eigenschap (2 ouders hebben het niet, maar het kind wel)
  2. De beide ouders zijn heterozygoot
  3. Nummer 2 is homozygoot voor de recessieve eigenschap
Aa
Aa
aa
AA/Aa
AA/Aa

Slide 14 - Diapositive

Hoe kun je alle genotypes invullen in een stamboom?
Tip 1:  zoek twee ouders met hetzelfde fenotype en een kind met een ander fenotype

hint
Hans en Karin hebben allebei donker haar, maar hun zoon Stefan heeft rood haar. 
Dit betekent dat:
Hans en Karin heterozygoot zijn (Aa).
Stefan heef de recessieve eigenschap (aa)
Donker haar dominant is
Rood haar recessief is

Slide 15 - Diapositive

Alleen de genotype van Michiel en Kirsten kan je niet uit de stamboom halen

 Aa     Aa      Aa       Aa     Aa            Aa            aa             Aa
A?             aa
aa            Aa
 aa              A?            Aa            aa

Slide 16 - Diapositive

Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
3 en 5
C
1 en 3
D
2 en 5

Slide 17 - Quiz

Uitleg vorige vraag
Ouders 1 en 2 krijgen een kind met een ander fenotype dan zij zelf hebben. Je weet dan dat het fenotype van de ouders dominant is.  Was het fenotype van de ouders recessief (bb) dan zijn alle kinderen ook bb. Dit is niet het geval. Dus beide ouders hebben sowieso de dominante eigenschap (B) en ze kunnen een kind krijgen met bb. Beide ouders moeten dan Bb zijn.  Kinderen 3 en 5 kunnen zowel Bb als BB zijn. Maak maar een kruisingschema van de ouders. 

Slide 18 - Diapositive

In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind ook albino is?
A
100%
B
75%
C
50%
D
25%

Slide 19 - Quiz

Uitleg vorige vraag
Twee ouders met allebei pigment krijgen twee kinderen die albino zijn en een kind met pigment. Je weet dan dat pigment hebben dominant is (A) en albino recessief (a). Was pigment namelijk recessief, dan hadden beide ouders aa en krijgen alle kinderen dus ook aa. In dit geval zijn beide ouders Aa en kunnen ze dus zowel kinderen met pigment (AA of Aa) krijgen of kinderen die albino zijn (aa). Maak een kruisingschema met Aa x Aa en er komt dan uit dat er 25% kans is op aa en dus op een kind die albino is.

Slide 20 - Diapositive

Bij muizen is het allel voor zwarte vachtkleur dominant over dat voor bruine vachtkleur. In de afbeelding is een stamboom getekend van een familie muizen. Er zijn individuen met bruine en zwarte vacht. Er wordt aangenomen dat geen mutatie heeft plaatsgevonden.

Van welk van de individuen 1, 2, 3 en 4 kan het allel voor bruine vachtkleur dat individu 5 van zijn ouders heeft geërfd, uiteindelijk afkomstig zijn?
A
alleen van muis 3
B
alleen van muis 1 of van muis 2
C
alleen van muis 2 of van muis 3
D
van muis 1, van muis 2, van muis 3 of van muis 4

Slide 21 - Quiz

Uitleg vorige vraag
In deze vraag gebruik ik de letter D en d voor dominant en recessief.

De ouders van muis 5 zijn zwart en dat is dominant, dus die zijn DD of Dd. Echter doordat de muizen 2 en 3 dd zijn moeten de ouders van muis 5 dus Dd zijn. 
Je weet dus dat de muizen 1 en 4 de D doorgeven aan de ouders van muis 5 en de muizen 2 en 3 de d doorgeven aan de ouders van muis 5.  Het allel van bruine vachtkleur (d)  bij muis 5 moet dus  uiteindelijk afkomstig zijn van muis 2 of 3.

Slide 22 - Diapositive

Of een koe roodbont is of zwartbont wordt bepaald door erfelijke factoren. Een koe en een stier, beide zwartbond en heterozygoot, krijgen twee nakomelingen. De nakomelingen krijgen samen een nakomeling die roodbont is. In de afbeelding zijn drie stambomen getekend. Welke stamboom kan de genotypen juist weergegeven?
A
Stamboom 1
B
Stamboom 2
C
Stamboom 3

Slide 23 - Quiz

Gebruik de stamboom. Welke eigenschap is dominant bij de cavia`s?
A
bruin
B
wit
C
het is intermediair
D
te weinig gegevens

Slide 24 - Quiz

Nu wel Quayn. 

12.4 Puzzelen met erfelijkheid
Kom je er niet uit? 
Ik zit in teams

Slide 25 - Diapositive