Sterke- en zwakke werkwoorden 2

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

Sterke- en zwakke werkwoorden

Deze les herhaal je de sterke- en zwakke werkwoorden. 

Weet je nog?

Bij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd. Bijvoorbeeld:
ik lees -> hij las
ik roep - hij riep
ik zwem -> hij zwom

Bij zwakke werkwoorden verandert de klank niet in de verleden tijd. Bijvoorbeeld:
ik werk -> hij werkte  
ik maak -> hij maakte
ik knoei -> hij knoeide

Bedenk zoveel
mogelijk sterke werkwoorden:

koken

1. 
2. 

dansen

1. 
2. 

kopen

1. 
2. 

pakken

1. 
2. 

stelen

1. 
2. 

zingen

1. 
2. 

kijken

1. 
2. 

rennen

1. 
2. 

Maak een zin in de verleden tijd (v.t.) met het werkwoord roepen.

Maak een zin in de verleden tijd (v.t.) met het werkwoord wandelen.

Wat is de verleden tijd van het werkwoord blazen?

Wat is de verleden tijd van het werkwoord lezen?

Ik snap nu wat sterke- en zwakke werkwoorden zijn:

1. Ja, helemaal!
2. Ja, een beetje.
3. Nee, ik snap het nog niet.