Les 1

vocabulario

Has mirado el video?
Heb je de video bekeken?
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

vocabulario

Has mirado el video?
Heb je de video bekeken?

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

de woestijn
A
el aeropuerto
B
el concierto
C
el desierto
D
el helicóptero

Slide 3 - Quiz

het paleis
A
el minuto
B
el museo
C
el monumento
D
el palacio

Slide 4 - Quiz

het park
A
el teatro
B
el teléfono
C
el elefante
D
el parque

Slide 5 - Quiz

het paspoort
A
el animal
B
el pasaporte
C
el taxi
D
el tomate

Slide 6 - Quiz

het ziekenhuis
A
el hotel
B
el examen
C
el tren
D
el hospital

Slide 7 - Quiz

het feest
A
el profesor
B
la fiesta
C
la bicicleta
D
la familia

Slide 8 - Quiz

het eiland
A
la isla
B
la jirafa
C
la máquina
D
la oficina

Slide 9 - Quiz

de inleiding
A
la estación
B
la televisión
C
la universidad
D
la introducción

Slide 10 - Quiz

de telefoons
A
los teatros
B
los teléfonos
C
los pasaportes
D
los tomates

Slide 11 - Quiz

de fietsen
A
las oficinas
B
las televisiones
C
las universidades
D
las bicicletas

Slide 12 - Quiz

een restaurant
A
un bar
B
un hotel
C
un restaurante
D
una cafetería

Slide 13 - Quiz

een kantoor
A
un teatro
B
una oficina
C
una estación
D
una universidad

Slide 14 - Quiz

Kun jij Spaans ?
A
Sabes holandés?
B
Sabes francés?
C
Sabes español?
D
Sabes inglés?

Slide 15 - Quiz

Ja, je kent veel Spaans!
A
Sí, sabes mucho español !
B
Sí, sabes poco español !
C
No, no sabes mucho español.
D
No, no sabes nada.

Slide 16 - Quiz

grammatica: mannelijk/vrouwelijk
In het Spaans heb je mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden (= woorden voor mensen, dieren, dingen of begrippen).
chico (jongen)               - chica (meisje)
teléfono (telefoon)      - casa (huis)
museo (museum)        - música (muziek)

Slide 17 - Diapositive

grammatica: lidwoorden
bij een mannelijk znw hoort het mannelijk lidwoord: el 
bij een vrouwelijk znw hoort het vrouwelijk lidwoord: la

el chico (de jongen)               - la chica (het meisje)
el teléfono (de telefoon)      - la casa (het huis)
el museo (het museum)       - la música (de muziek)

Slide 18 - Diapositive

grammatica: meervoud (mnl)
el chico - los chicos                         (de jongen - de jongens)

el teléfono - los teléfonos             (de telefoon - de telefoons)

el museo - los museos                   (het museum - de musea)

Slide 19 - Diapositive

grammatica: meervoud (vrl)
la chica - las chicas                         (het meisje - de meisjes)

la casa - las casas                             (het huis - de huizen) 

la bicicleta - las bicicletas             (de fiets - de fietsen) 

Slide 20 - Diapositive

grammatica: meervoud (mnl)
el hotel - los hoteles 

el animal - los animales 

el tren - los trenes 

el profesor - los profesores

Slide 21 - Diapositive

grammatica: meervoud (vrl)
la televisión - las televisiones 

la estación - las estaciones 

la universidad - las universidades 

la mujer - las mujeres 

Slide 22 - Diapositive

grammatica: lidwoorden
bij een mannelijk znw hoort het mannelijk lidwoord: un 
bij een vrouwelijk znw hoort het vrouwelijk lidwoord: una

un chico (een jongen)               - una chica (een meisje)
un teléfono (een telefoon)      - una casa (een huis)
un museo (een museum)        - una bicicleta (een fiets)

Slide 23 - Diapositive

grammatica: meervoud
Van  un  en  una  kun je ook meervoud maken. 
Dat wordt dan  unos  en  unas

unos chicos = enkele jongens, een paar jongens 

unas chicas = enkele meisjes, een paar meisjes 

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

video
Met video kun je jouw luistervaardigheid en je spreekvaardigheid oefenen. 

Als je een video afspeelt, zet dan de 
ondertiteling op Spaans 
de afspeelsnelheid op 0,75.
LUISTER & ZEG NA

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo