Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
H3
Is echt of feitelijk gebeurd
A
feit
B
mening
1 / 55
suivant
Slide 1:
Quiz
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Cette leçon contient
55 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Is echt of feitelijk gebeurd
A
feit
B
mening
Slide 1 - Quiz
verschilt per persoon
A
feit
B
mening
Slide 2 - Quiz
kun je meestal controleren
A
feit
B
mening
Slide 3 - Quiz
is wat iemand ergens van vindt of over denkt
A
feit
B
mening
Slide 4 - Quiz
feit en mening,
wat klopt?
A
een mening kun je niet bewijzen.
B
Bij een feit kan iedereen vaststellen dat het (altijd) klopt of iets echt gebeurd is.
C
Als iedereen dezelfde mening heeft is het een feit.
D
In de geschiedenis zijn geen feiten, omdat iedereen zijn eigen verhaal heeft.
Slide 5 - Quiz
Het betoog
Slide 6 - Diapositive
Wat is een betoog?
Slide 7 - Diapositive
Kenmerken betoog:
Tekstdoel= overtuigen.
Schrijver geeft aan of hij het eens of oneens is met de stelling.
Betoog schrijf je naar aanleiding van een stelling. De stelling moet duidelijk worden in de inleiding. Ook je korte mening.
Een stelling is een zin waarover je van mening kunt verschillen.
In een betoog geef je in het midden aan waarom je het eens of oneens bent met de stelling.
Slide 8 - Diapositive
Een betoog heeft als tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 9 - Quiz
Wat moet je als schrijver doen als je tekstdoel overtuigen is?
A
Je legt uit en geeft vooral feiten
B
Je probeert een mening te geven met argumenten.
C
Je probeert lezers te overtuigen iets te gaan doen.
D
Je schrijft een tekst die je voor de gezelligheid kunt lezen.
Slide 10 - Quiz
Een stelling:
is een zin waarover je van mening kunt verschillen.
is niet te lang.
bevat geen ontkenning.
Slide 11 - Diapositive
Argumenten:
zijn redenen voor je mening.
je ondersteunt ze met voorbeelden.
Slide 12 - Diapositive
Tekstdoel van een betoog is overtuigen.
Je schrijft een betoog naar aanleiding van een stelling.
Over een stelling kun je van mening verschillen.
Om je mening duidelijk te maken, gebruik je argumenten of redenen.
Bij elk argument geef je voorbeelden.
Samengevat
Slide 13 - Diapositive
Indeling betoog:
inleiding met stelling en korte mening.
alinea 2- eerste argument met uitleg.
alinea 3- tweede argument met uitleg.
slot- je vat je argumenten kort samen en geeft een afsluitende zin.
Slide 14 - Diapositive
Schrijven: Je mening opschrijven
Slide 15 - Diapositive
Ik vind sporten wel/niet belangrijk, omdat...
Slide 16 - Question ouverte
Volgens mij is het wel/niet leuk om beroemd te zijn, omdat...
Slide 17 - Question ouverte
Het verbod op mobiele telefoons in het verkeer vind ik wel/niet goed, want...
Slide 18 - Question ouverte
Schrijven: je mening opschrijven
Theorie:
Als je je
mening
geeft, kun je ook uitleggen waarom je die mening hebt.
Je geeft dan een
argument
voor je mening.
Mening: Ik vind..., volgens mij...
Argument: want..., omdat...
Slide 19 - Diapositive
Schrijven: je mening opschrijven
Oefenen:
Lees de strip op de volgende dia.
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Waar of niet waar?
Dus en kortom zijn voorbeelden van signaalwoorden die een conclusie aangeven.
A
waar
B
niet waar
Slide 23 - Quiz
Waar of niet waar?
Een betoog is een tekst waarmee de schrijver de lezer wil overtuigen van zijn mening
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quiz
Kies twee signaalwoorden die een tegenstelling aangeven.
A
daarna
B
doordat
C
maar
D
echter
Slide 25 - Quiz
Kies twee signaalwoorden die een opsomming aangeven.
A
want
B
ook
C
tijdens
D
verder
Slide 26 - Quiz
ten koste van
A
in het nadeel van
B
namelijk
C
zich afzonderen van
D
aandacht naar 1 punt brengen
Slide 27 - Quiz
het commentaar
A
fel en onaardig
B
zich afzonderen van
C
iets zeggen zonder dat het bewezen is
D
opmerking als reactie op iets
Slide 28 - Quiz
omslachtig
A
grote spottende glimlach
B
aanmoedigen
C
ingewikkeld en lang, ook als het kort kan
D
toch
Slide 29 - Quiz
belemmeren
A
losse dingen bij elkaar brengen tot 1 ding
B
zorgen dat iets/iemand niet verder kan
C
opmerking
D
onverwachte gebeurtenis
Slide 30 - Quiz
toelichten
A
duidelijk maken wat de bedoeling is
B
aandacht voor 1 ding
C
zodat iets het beste resultaat heeft
D
vaststellen
Slide 31 - Quiz
vinnig
A
grote spottende glimlach
B
fel en onaardig
C
opmerking als reactie op iets
D
aanmoedigen
Slide 32 - Quiz
efficiënt
A
aanmoedigen
B
zich afzonderen van
C
zodat iets het beste resultaat heeft
D
fel en onaardig
Slide 33 - Quiz
opleveren
A
losse dingen bij elkaar brengen tot iets nieuws
B
in het nadeel van
C
als resultaat hebben
D
opmerking als reactie op iets
Slide 34 - Quiz
mijden
A
zorgen dat je iets/iemand niet ziet of niet ontmoet
B
zich afzonderen van
C
fel en onaardig
D
zorgen dat iets niet verder kan
Slide 35 - Quiz
Kies twee signaalwoorden die een voorbeeld aangeven.
A
zo
B
daarentegen
C
zoals
D
ten eerste
Slide 36 - Quiz
Vul de afleiding in met hoofdletter
(Rusland) De ... president
Slide 37 - Question ouverte
(Amsterdam) de ... zanger
Slide 38 - Question ouverte
(Frankrijk) Een lekkere ... kaas
Slide 39 - Question ouverte
(Portugal) De ... hoofdstad
Slide 40 - Question ouverte
(Duitsland) Het ... voetbalelftal
Slide 41 - Question ouverte
(België) De ... hoofdstad
Slide 42 - Question ouverte
(Italië) De ... modeontwerper
Slide 43 - Question ouverte
Welke vier zinsdelen kennen we?
Slide 44 - Question ouverte
Hoe vind ik de PV?
A
De zin vragend maken
B
De zin van tijd veranderen
C
Een uitroepteken achter de zin zetten
D
De zin omdraaien
Slide 45 - Quiz
Wat is het WG?
A
Alle onderwerpen in een zin
B
Alle persoonsvormen in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin
D
Alle woorden in een zin
Slide 46 - Quiz
Hoe vind ik het onderwerp in een zin?
Slide 47 - Question ouverte
Hoe vind ik het lijdend voorwerp (lv)?
A
wie/wat + pv
B
waarom + pv
C
wie/wat + wg + o
D
welke + o
Slide 48 - Quiz
pv? Een school geeft leerlingen geen huiswerk
A
een school
B
geeft
C
leerlingen
D
geen huiswerk
Slide 49 - Quiz
Een moderne school kwam met een nieuwtje
een moderne school
kwam
met een nieuwtje
pv
onderwerp
lijdend voorwerp
Slide 50 - Question de remorquage
o? Oefeningen moeten de leerlingen tijdens huiswerkuur maken
A
oefeningen
B
moeten
C
de leerlingen
D
tijdens huiswerkuur
Slide 51 - Quiz
zet zinsdeelstrepen: Na schooltijd hebben de leerlingen tijd voor vrijetijd
Slide 52 - Question ouverte
De jongen gooit zijn afval weg
Slide 53 - Question ouverte
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Slide 54 - Question ouverte
lv?
Slide 55 - Question ouverte
Plus de leçons comme celle-ci
Les 14 Herhaling toetsstof
il y a 13 jours
- Leçon avec
25 diapositives
Spelling / Grammatica - herhaling TW
Janvier 2023
- Leçon avec
42 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Lezen 3.3 2b
Septembre 2024
- Leçon avec
13 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
Talent kader H3 herhaling
Mars 2021
- Leçon avec
28 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Lezen 3.3 2k
Septembre 2024
- Leçon avec
13 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
L11 Zinsdelen
Avril 2024
- Leçon avec
49 diapositives
Nederlands
Secundair onderwijs
Hfdst 3.3 lezen
il y a 16 jours
- Leçon avec
14 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Schrijven 5 - les 1
Novembre 2022
- Leçon avec
38 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3