Cursus 5 Formuleren §4 verwijzen met pers. vnw & bez vnw

Nederlands 

Cursus 6 formuleren
§4 Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden




1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Nederlands 

Cursus 6 formuleren
§4 Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden




Slide 1 - Diapositive


Eerst... 
lekker 10 minuten lezen! 
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Lesdoel vandaag
  • Aan het einde van de les weet ik hoe ik op de juiste manier moet verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 3 - Diapositive

§8 - persoonlijk voornaamwoord - pers. vnw
p. 214
Persoonlijke voornaamwoorden 
verwijzen naar mensen, dieren of 
dingen;
--> Zonder dat je die specifiek 
benoemt: ik, jou, zij, hen, 
hem, etc.


Bijv.: haar in plaats van ‘Andrea':
Heb je Andrea nog gezien gisteren?
Heb je haar nog gezien gisteren?
of
het in plaats van 'die som':
Ik begrijp die som!
Ik begrijp het!


Slide 4 - Diapositive

pag. boek: 214                                

Slide 5 - Diapositive

§4: verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (pers. vnw & bez. vnw)

Boek: p. 236


Slide 6 - Diapositive

§4: verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (pers. vnw & bez. vnw)

Boek: p. 236


Slide 7 - Diapositive

Oefenen / HW maken
Cursus 5 Formuleren
Paragraaf 4 Verwijzen naar persoonlijke en bezittelijke vnw
Opdracht 1 t/m 4
timer
15:00

Slide 8 - Diapositive

Agenda
  • 09:50- 10:05: landen & 10 min lezen
  • 10:05 - 10:15: Tijdcapsule foto's!!!
  • 10:15 - 10:30: instructie §1: zinnen correct begrenzen
  • 10:30 - 10:40: oefenen/ HW maken
  • 10:40 - 10:50: oefeningen bespreken
  • 10:50:               spelletje
  • 11:05:                afsluiting
  • 11:10:                einde les 

Slide 9 - Diapositive

Lesdoelen

Je kunt de verwijswoorden gebruiken die passen bij het woordgeslacht.

Je kent de regels van het gebruik van verwijswoorden.

Slide 10 - Diapositive

Verwijswoorden
de-woorden
enkelvoud mannelijk                      hij, hem, deze, die
enkelvoud vrouwelijk                     zij (ze), haar, deze, die

het-woorden
enkelvoud onzijdig                         het, dit, dat 

Meervoud                                            zij, ze, hen, hun, deze, die

Slide 11 - Diapositive