Spelling

Spelling 
Quiz 
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Spelling 
Quiz 

Slide 1 - Diapositive

Wat is juist?
A
van tevoren
B
vantevoren
C
van te voren
D
van te voor

Slide 2 - Quiz

Reden
Deze vaste combinatie wordt als twee woorden geschreven. 

Slide 3 - Diapositive

Zij ...........vaak via internet
A
scrabblet
B
scrabbelt
C
scrabbeld
D
scrabbled

Slide 4 - Quiz

Reden 
Scrabble spelen is het Nederlands 'scrabbelen'. Ik scrabbel, hij scrabbelt, ik heb gescrabbeld. 

Slide 5 - Diapositive

Hiervoor moeten wij.....bij een deskundige.
A
ter rade gaan
B
te rade gaan
C
ter raden gaan
D
te raad gaan

Slide 6 - Quiz

Reden 
'Te rade gaan' is een vaste uitdrukking.

Slide 7 - Diapositive

Ik ben geen crimineel die oude dametjes........
A
berooft
B
beroof
C
beroofd
D
beroofed

Slide 8 - Quiz

Reden 
Het woord 'berooft' hoort bij de hoofdpersoon van het tweede deel van de zin (die) en verandert als je er meervoud van maakt: criminelen die dametjes beroven. 

Slide 9 - Diapositive

Deze speelgoedafdeling is een ...voor spelletjesliefhebbers.
A
walhalla
B
walhallah
C
wallhalla
D
walhallah

Slide 10 - Quiz

Reden 
In het Germaanse mythologie is walhalla het paradijs van gesneuvelde helden. 
In figuurlijke zin ( het hoogst bereikbare)

Slide 11 - Diapositive

Ik heb meer schulden.........
A
als jou
B
als jij
C
dan jou
D
dan jij

Slide 12 - Quiz

Reden 
Het juiste antwoord is 'dan jij'. Dat zie je als je de zin aanvult met woorden uit het eerste deel: ik heb meer schulden dan jij (hebt). Bij 'meer' hoort 'dan'. 

Slide 13 - Diapositive

De in Utrecht.......... wielerronde eindigde in Parijs.
A
gestart
B
gestarte
C
gestartte
D
gestarde

Slide 14 - Quiz

Reden 
Het woord 'gestarte' heeft de functie van een bijvoeglijk naamwoord, zoals 'grote' of 'vaste'. Er is geen reden voor een extra t. 

Slide 15 - Diapositive

Het reddingsteam stapte in de rubberboot en..... het booreiland.
A
bevorade
B
bevoorraadde
C
bevoorrade
D
bevoorraden

Slide 16 - Quiz

Reden 
Het woord 'bevoorraadde' is verleden tijd van 'bevoorraden'. De ik-vorm (bevoorraad) eindigt al op een d. Daar komt in de verleden tijd 'de' bij. Daarom zie je dd in het woord. 

Slide 17 - Diapositive

de winnaar is........

Slide 18 - Diapositive