5.3 fictie begrippen 4GTL

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

FICTIE 5.3

blz. 46 t/m 67

Lesopzet les 1

Leerdoelen

Je kunt de onderstaande fictiebegrippen toepassen:

- genre

- chronologisch en niet-chronologisch

- open en gesloten einde

- personages (hoofd- en bijpersoon)

- perspectief

- mening en argument

- onderwerp en thema

Genre

Verzameling van verhalen die tot dezelfde soort horen.

Voorbeelden van genres:

• avonturenroman;

• historische roman;

• liefdesroman;

• oorlogsroman;

• psychologische roman;

• science fiction

Tijd

Chronologisch --> schrijver vertelt zijn verhaal met de gebeurtenissen mee.

Voorgeschiedenis --> schrijver begint in het midden van het verhaal en vertelt daarna wat daarvoor gebeurd is.

Niet-chronologisch --> schrijver vertelt eerst de afloop van het verhaal en daarna wat daarvoor gebeurd is.

Eind

Gesloten eind --> het verhaalprobleem is opgelost.

Open eind --> sommige zaken zijn nog niet opgelost. Als lezer moet je zelf bedenken hoe het verhaal verder gaat en wat er met de personages gaat gebeuren.

ZW: 

5.3 opdracht 2, 3, 5a+b, 6, 7, 8a 

Klaar?

Lezen uit je leesboek. 

Lesopzet les 2

Vorige les

- Genre

- Chronologisch en niet-chronologisch

- Open en gesloten eind

Leerdoelen

Je kunt inhoudelijke vragen over het boek beantwoorden.

Je kunt de onderstaande fictiebegrippen toepassen:

- genre

- chronologisch en niet-chronologisch

- open en gesloten eind

- hoofd- en bijpersoon

- perspectief

- mening en argument

Personages - hoofdpersoon 

Je weet

- wat hij denkt en voelt;

- wat zijn karaktereigenschappen zijn.

Karakterontwikkeling --> karakter verandert door gebeurtenissen.
Het zijn round characters.

Personages - bijpersoon 

- Je weet minder informatie. 

- Meestal lees je geen gedachten en gevoelens.

Bijpersonen veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar.
Het zijn flat characters

Perspectief

Vertelperspectief of vertelstandpunt --> vanuit welk personage laat de schrijver de gebeurtenis zien?

Vertelstandpunt eerste persoon --> ik-persoon. 

Vertelstandpunt derde persoon --> hij/zij persoon

Wisselend perspectief --> schrijver vertelt het verhaal vanuit meerdere personages.

Mening en argument

Mening --> wat vind je van het boek.

Verschillende argumenten:

- realistisch argument: vind je wat er verteld wordt geloofwaardig?

- emotief argument: grijpt het verhaal je aan en leef je mee met de personages?

- moreel argument: ben je het eens met de overtuigingen en ideeën in het boek?

- argument over de opbouw: vind je dat het verhaal goed verteld wordt; zit het verhaal goed in elkaar?

goed in elkaar

Onderwerp en thema

Onderwerp --> geeft heel neutraal aan waar het verhaal over gaat.

(verliefdheid, oorlog, paarden, pesten etc.)

Thema --> formuleert kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is.

- paar woorden / korte zin / in een vraag

(De liefde tussen twee buitenbeentjes die door niemand geaccepteerd wordt.)

ZW

5.3 opdracht 9, 12, 14, 15, 18 

Klaar?

- Lezen uit je leesboek