Leg uit dat er bij het aangaan van een energiecontract met een ‘gratis cadeau’ sprake is van ruilen over de tijd.
1 / 51
suivant
Slide 1: Question ouverte
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6
Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Leg uit dat er bij het aangaan van een energiecontract met een ‘gratis cadeau’ sprake is van ruilen over de tijd.
Slide 1 - Question ouverte
Maak van onderstaande tekst een economisch juiste redenering.
Het gevolg van een toenemend aanbod van spaargeld op de vermogensmarkt is het …(1)….
Hierdoor zal er …(2)… in dit land.
Dit veroorzaakt bij gelijkblijvende inkomens een stijging van de …(3)…
dalen van de rente
stijgen van de prijzen
meer gespaard worden
meer geleend worden
bestedingen
koopkracht
Slide 2 - Question de remorquage
Mensen die een hypotheeklening afsluiten zijn:
A
vragers op de vermogensmarkt
B
aanbieders op de vermogensmarkt
Slide 3 - Quiz
Als de algemene prijs van tijd hoger is dan de individuele prijs van tijd zal de consument sparen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Het verschuiven van toekomstige koopkracht naar het heden.
A
lenen
B
financiering
C
krediet
Slide 5 - Quiz
Het verschuiven van bestaande koopkracht naar de toekomst.
A
sparen
B
termijn
C
financiering
D
polis
Slide 6 - Quiz
Deflatie is het omgekeerde van inflatie. In welk geval is het reële rendement gelijk aan het nominale rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%
Slide 7 - Quiz
De inflatie is 0,5% Je nominale loon stijgt met 1,2% Hoeveel % verandert je koopkracht?
A
0,5%
B
1,2%
C
1,7%
D
0,7%
Slide 8 - Quiz
Gerard heeft een nominaal rendement van 5,2%. De inflatie is 3,3%. Hoeveel bedraagt het reële rendement?
A
1,8%
B
2,0%
C
1,9%
D
3%
Slide 9 - Quiz
In welk geval is het nominale rendement lager dan het reële rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%
Slide 10 - Quiz
Koopkracht:
A
Hoeveel geld je hebt
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen
C
Hoeveel spaargeld je hebt
Slide 11 - Quiz
A
In 2016 is het CPI 103
B
In 2016 is het CPI 105
C
In 2016 is het CPI 113
Slide 12 - Quiz
Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...
A
af met 3%.
B
toe met 3%.
C
af met 1%.
D
toe met 1%
Slide 13 - Quiz
Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...
A
af met 3%.
B
toe met 3%.
C
af met 1%.
D
toe met 1%
Slide 14 - Quiz
De prijs van een boek was in 2016 € 15,00 (basisjaar) en in 2017 € 15,30. Bereken het indexcijfer van 2017. Wat is het indexcijfer?
A
101
B
102
C
103
D
104
Slide 15 - Quiz
Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, zullen de productiekosten...
A
Dalen
B
Stijgen
C
Gelijk blijven
D
Verdwijnen
Slide 16 - Quiz
Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
loonhoogte
Slide 17 - Quiz
Hoe beïnvloedt concurrentie de arbeidsproductiviteit?
A
doordat je sneller en beter gaat produceren neemt de arbeidsproductiviteit af
B
doordat je beter wil zijn dan je concurrenten, gaat dat vanzelf
C
doordat je beter wil zijn dan je concurrent blijft de arbeidsproductiviteit gelijk
D
doordat je de concurrentie voor wilt blijven, ga je sneller en beter produceren en neemt de arbeidsproductiviteit toe
Slide 18 - Quiz
Wat is het gevolg van een hoge arbeidsproductiviteit?
A
Lagere loonkosten per product
B
Duurdere producten produceren
C
Meer geld voor kapitaalgoederen
D
Goedkopere producten produceren
Slide 19 - Quiz
Krijg je door mechanisatie en automatisering een hogere of lagere arbeidsproductiviteit?
A
Hoger
B
lager
Slide 20 - Quiz
Welk gevolg heeft mechanisatie en automatisering voor de werkgelegenheid?
A
Er komt meer werk voor ongeschoolde werknemers
B
Er komt meer werk voor deskundig personeel
C
Bedrijven produceren minder en hebben minder personeel nodig
Slide 21 - Quiz
Een bedrijf produceert 30.000 frikadellen. Er werken 25 mensen in de fabriek en 5 op kantoor. Bereken de arbeidsproductiviteit.
A
1.200
B
750
C
1.000
D
6.000
Slide 22 - Quiz
Een medewerker produceert in 2014 2.300 stuks per maand. Door aanschaf van een machine loopt de productie per medewerker op naar 2.450 stuks per maand. Met hoeveel procent is de arbeidsproductiviteit toegenomen?
A
9,57%
B
6,12%
C
6,52%
D
10,21%
Slide 23 - Quiz
Het aantal arbeiders stijgt met 10% en de productie per uur stijgt met 8%. Hierdoor zal de AP......
A
stijgen met 1.85%
B
dalen met 1.25%
C
stijgen met 0,8%
D
dalen met 1.82%
Slide 24 - Quiz
Pensioensopbouw
Omslagstelsel, geld van de werkende generatie wordt overgeheveld naar de oudere generatie
Slide 25 - Diapositive
Bij het omslagstelsel ...
A
betaalt iedereen voor zichzelf
B
zijn uitkeringen waardevast
C
zijn uitkeringen welvaartsvast
D
is er sprake van verplichte solidariteit
Slide 26 - Quiz
Twee beweringen over waardevast/welvaartsvast.
I. Een welvaartsvaste uitkering betekent behoud van koopkracht. II.Een welvaartsvaste uitkering stijgt altijd meer dan de waardevaste uitkering.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is fout en II is goed
C
I is goed en II is fout
D
Beide zijn fout
Slide 27 - Quiz
Het synoniem voor ruilen over tijd is:
A
Substitutiegoed
B
Intertemporele subsitutie
C
interval substitutie
D
Interval substitutiegoed
Slide 28 - Quiz
Bij een progressief belastingstelsel is de marginale belastingdruk ....
A
Kleiner dan de gemiddelde belastingdruk
B
Even groot als de gemiddelde belastingdruk
C
Groter dan de gemiddelde belastingdruk
Slide 29 - Quiz
Door verhoging algemene heffingskorting wordt er gedenivelleerd.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 30 - Quiz
Inflatie zorgt ervoor, dat de reële rente toeneemt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 31 - Quiz
Als Johan minder uren voor een taak nodig heeft dan Frans spreken we van .........
A
Absoluut voordeel
B
Comparatief voordeel
C
Exponentieel voordeel
D
Hierarchisch voordeel
Slide 32 - Quiz
Wanneer een uitkering meestijgt met het inflatiecijfer, noemen we zo'n uitkering ...........
A
Waardevast
B
Welvaartvast
C
Constant
Slide 33 - Quiz
Basisonderwijs is gebaseerd op het profijtbeginsel.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 34 - Quiz
Progressie in de inkomensheffing maakt de secundaire inkomensverdeling gelijker dan de primaire
A
Juist
B
Onjuist
Slide 35 - Quiz
De Lorenzcurve geeft aan
A
Hoeveel mensen in een land verdienen
B
Hoe gelijk de inkomensverdeling is
C
Hoe eerlijk de inkomensverdeling is
Slide 36 - Quiz
Een maatregel om moreel wangedrag aan te pakken is
A
Asymmetrische informatie
B
Averechtse selectie
C
Invoeren eigen risico
Slide 37 - Quiz
Het prisoner's dilemma is een simultaan spel
A
Juist
B
Onjuist
Slide 38 - Quiz
Blok samenwerken en onderhandelen
Speltheorie:
- Sequentieel spel (na elkaar beslissen): beslissingsboom