Examenidioom H3 & H4

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Examenidioom H3 en H4
Bonne chance!

Slide 2 - Diapositive

la bouteille
A
de kok
B
de bar
C
de geur
D
de fles

Slide 3 - Quiz

une canette
A
een ijsje
B
een blikje
C
een toetje
D
een kelder

Slide 4 - Quiz

goûter
A
koken
B
mengen
C
proeven
D
wegen

Slide 5 - Quiz

la nourriture
A
de groenten
B
het vlees
C
de fles
D
het voedsel

Slide 6 - Quiz

les céréales
A
de consumptie
B
het stuk(je)
C
de (ontbijt)granen
D
de korting

Slide 7 - Quiz

een dessert
A
een toetje
B
een product
C
een ijsje
D
een blijke

Slide 8 - Quiz

le goût
A
de taart
B
de bar
C
de markt
D
de smaak

Slide 9 - Quiz

le poids
A
het dieet
B
het gerecht
C
het gewicht
D
het stuk(je)

Slide 10 - Quiz

vendre
A
kelder
B
verkopen
C
wegen
D
proeven

Slide 11 - Quiz

cuisiner
A
koken
B
mengen
C
wegen
D
in de rij staan

Slide 12 - Quiz

un plat
A
een gewicht
B
een fles
C
een gerecht
D
een product

Slide 13 - Quiz

faire la vaisselle
A
proeven
B
van lekker eten houden
C
in de rij staan
D
afwassen

Slide 14 - Quiz

une banlieue
A
een standbeeld
B
een voorstad
C
een flat(gebouw)
D
een bouwterrein

Slide 15 - Quiz

le propriétaire
A
de vuilnisbak
B
de dierenarts
C
de eigenaar
D
de burger

Slide 16 - Quiz

causer
A
veroorzaken
B
opruimen
C
schoonmaken
D
oversteken

Slide 17 - Quiz

un établissement
A
een bouwterrein
B
(een soort van) graffiti
C
een buitenwijk
D
een onderneming/instelling

Slide 18 - Quiz

le vétérinaire
A
de vuilnisbak
B
de dierenarts
C
de dierentuin
D
de eigenaar

Slide 19 - Quiz

la peinture
A
het schilderij
B
de vuilnisbak
C
de bouw
D
het standbeeld

Slide 20 - Quiz

la ferme
A
de boer
B
de dierentuin
C
de boerderij
D
de burger

Slide 21 - Quiz

ranger
A
gooien
B
veroorzaken
C
oversteken
D
opruimen

Slide 22 - Quiz

un mouton
A
een kip
B
een schaap
C
een slang
D
een varken

Slide 23 - Quiz

une chèvre
A
een geit
B
een kip
C
een gebouw
D
een oogst

Slide 24 - Quiz

kosten
A
faire la cuisine
B
commander
C
faire des courses
D
coûter

Slide 25 - Quiz

de afdeling
A
le rayon
B
le chariot
C
le prix
D
l'addition

Slide 26 - Quiz

boodschappen doen
A
avoir soif
B
l'addition
C
faire des courses
D
la pression

Slide 27 - Quiz

honger hebben
A
avoir soif
B
croque-monsieur
C
un site favori
D
avoir faim

Slide 28 - Quiz

het platteland
A
le musée
B
la campagne
C
le lapin
D
la capitale

Slide 29 - Quiz

een konijn
A
un lapin
B
un jardin
C
un chien
D
une église

Slide 30 - Quiz

een hond
A
un chat
B
un animal doméstique
C
une capitale
D
un chien

Slide 31 - Quiz

een huisdier
A
un animal doméstique
B
faire du cheval
C
une discothèque
D
une église

Slide 32 - Quiz

aan uw linkerhand
A
à votre droite
B
faire du cheval
C
à votre gauche
D
tout droit

Slide 33 - Quiz

au revoir

Slide 34 - Diapositive