Insecten

Insecten

Leerdoelen

Aan het einde van de les kun je uitleggen wat de kenmerkende eigenschappen zijn van insecten. 

Aan het einde van de les kun je de drie hoofddelen van een insect benoemen en hun functies beschrijven. 

Aan het einde van de les kun je het verschil tussen volledige en onvolledige metamorfose bij insecten verklaren. 

Aan het einde van de les kun je enkele voorbeelden geven van de interactie tussen insecten en mensen.  

Wat weet je al over insecten?

Definitie en diversiteit van insecten

Insecten hebben een driedelig lichaam: kop, borststuk en achterlijf. Ze hebben zes poten, vaak vleugels, en ondergaan een metamorfose tijdens hun ontwikkeling. Hun diversiteit is enorm, met meer dan een miljoen beschreven soorten.

Anatomie van insecten: kop, borststuk, achterlijf

Insecten hebben een exoskelet dat het lichaam omgeeft en beschermt. Ze ademen via tracheeën, buisjes die zuurstof direct naar de lichaamscellen leiden.

Metamorfose: volledige en onvolledige gedaanteverwisseling

Insecten ondergaan metamorfose, waarbij ze veranderen van larve of nimf naar volwassen insect (imago). Er zijn volledige en onvolledige metamorfoses.

Rol van insecten in het ecosysteem en de impact op mensen

Insecten hebben zowel positieve (bestuiving, honingproductie) als negatieve (ziekteoverdracht, oogstschade) invloeden op het menselijk leven.

Voortplanting en ontwikkeling van insecten

De voortplanting gebeurt meestal door inwendige bevruchting met eitjes die buiten het lichaam ontwikkelen. De ontwikkeling van insecten is een fascinerend proces.

Definitielijst

Exoskelet: Een hard pantser dat het lichaam van een insect omgeeft en beschermt. 

Tracheeën: Een ademhalingssysteem bij insecten bestaande uit buisjes die zuurstof direct naar de lichaamscellen leiden. Metamorfose: Het proces van ontwikkeling bij insecten, waarbij ze veranderen van larve of nimf naar volwassen insect (imago). 

Insectenhotel maken

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.