vwo 3 chapitre 3 Grammaire 7feb '23

1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

 LE PASSÉ COMPOSÉ 

Slide 2 - Diapositive

Allereerst:
Voor de passé composé moet je de werkwoorden être (zijn) en avoir (hebben) uit je hoofd kennen. 

Weet jij ze nog?

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

je/j'
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
ont
as
avons
avez
ai
a

Slide 5 - Question de remorquage

Slide 6 - Vidéo

je/j'
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
sont
es
sommes
êtes
suis
est

Slide 7 - Question de remorquage

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.

Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

Slide 8 - Diapositive

De passé composé
bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

Slide 9 - Diapositive

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 10 - Diapositive

STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met 
être of avoir

Slide 11 - Diapositive

Passé composé - hulpww. 
  • NL: zijn --> Frans être.  
  • NL: hebben  -->Frans avoir.  

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Bijvoorbeeld (être)
Elle (aller) .........               Elle est allée
Nous (entrer) ....              Nous sommes entrés
Pierre (monter)...            Pierre est monté


Slide 14 - Diapositive

Alle andere werkwoorden krijgen dus een vorm van avoir
Bijvoorbeeld:
Je (acheté)                     J'ai acheté(ik ben begonnen)
Tu (regarder)...                         Tu as regardé         (ik heb gekeken)
Vous (manger)...                      Vous avez mangé  (u heeft gegeten)


Slide 15 - Diapositive

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 

Slide 16 - Diapositive

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • ww. op -er:  min ér + é .
    regarder  --> regarder --> regard --> regardé

  • ww op -re: min -re  +
      attendre --> attendre  --> attend  --> attendu

  • ww op -ir: min -ir  + i .
  • choisir  --> choisir  --> chois  --> choisi

Slide 17 - Diapositive

ONREGELMATIG
  • avoir --> eu    Tu as eu (jij hebt gehad)
  • être --> été     Nous avons été (wij zijn geweest)
  • faire --> fait    Elles ont fait (zij hebben gemaakt)
  • prendre--> pris  Elle a pris (zij heeft genomen)

Slide 18 - Diapositive

STAP 3
LET OP!!!!
Deze stap doe je alléén als je bij stap 1 gekozen hebt voor être als hulpww!

Slide 19 - Diapositive

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
De être-regel: het voltooid deelwoord past zich aan het onderwerp aan

  • vrouwelijk enkelvoud    +e  Elle est allée
  • Mannelijk meervoud:  +s  Ils sont entrés
  • Vrouwelijk meervoud  +es Elles sont montées

Slide 20 - Diapositive

je suis venu(e)
tu es venu(e)
il est venu (altijd m. ev.)
elle est venue (altijd vr. ev.)
on est venu (als in "men")
on est venus (als in "wij", m.)
on est venues (als in "wij", vr.)

nous sommes venu(e)
vous êtes venu(e)(s) 
ils sont venus (altijd m. mv.)
elles sont venues (altijd vr. mv.)

Combi m/v --> m

Slide 21 - Diapositive

Oefenen met de "accord" 
De "accord" is de extra -e, -s of -es die je kunt krijgen als je être als hulpwerkwoord hebt gekozen.

Slide 22 - Diapositive

Je m'appelle Hélène. Je suis ______ à Lyon hier soir.
A
arrivé
B
arrivée
C
arrivés
D
arrivées

Slide 23 - Quiz

Les garçons sont ________ à la maison.
A
rentré
B
rentrée
C
rentrés
D
rentrées

Slide 24 - Quiz

Mon grand-père est __________ à Hengelo.
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 25 - Quiz

Ingeborg et Reza ont ________une chanson
A
chanté
B
chantée
C
chantés
D
chantées

Slide 26 - Quiz

SAMENVATTING
  1. Kies of je met avoir of être moet werken (zie slide 13 voor de werkwoorden die met être moeten worden vervoegd, alle andere werkwoorden gaan met avoir!) en vul die vorm vast in
  2. Maak zelf het voltooid deelwoord als je werkwoord regelmatig is. Of kies het voltooid deelwoord als je werkwoord onregelmatig is (zie slide 18). Zet het voltooid deelwoord achter stap 1
  3. Als je bij stap 1 voor être hebt gekozen, kijk je of het onderwerp van de zin vrouwelijk enkelvoud of meervoud is, of mannelijk meervoud. Dan doe je stap 3 (zie slide 20) en voeg je eventueel een extra -e of -s of -es toe aan je voltooid deelwoord.

Slide 27 - Diapositive

Les devoirs
apprendre grammaire D
faire ex 15, 16, 17, 18

Slide 28 - Diapositive

QUIZ PASSÉ COMPOSÉ 

Slide 29 - Diapositive

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner (winnen)
B
faire (doen, maken)
C
aller (gaan)
D
avoir (hebben)

Slide 30 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester (blijven)
B
aller (gaan)
C
regarder (kijken)
D
entrer (binnengaan)

Slide 31 - Quiz

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 32 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
rentrer (terugkeren)
B
être (zijn)
C
écouter (luisteren)
D
louer (huren)

Slide 33 - Quiz

Elles... (parler)
(passé composé)
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 34 - Quiz

Ils (envoyer =verzenden, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 35 - Quiz