U1) Conjunctions + used to

English (unit 1 - lesson 5) 
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

English (unit 1 - lesson 5) 

Slide 1 - Diapositive

Lessongoal:
Goal:
  • Ik kan voegwoorden gebruiken om Engelse zinnen te maken.

  • Ik kan vertellen over dingen die vroeger zo waren, maar nu niet meer.


Slide 2 - Diapositive

Wat zijn conjunctions?

Slide 3 - Diapositive

Conjunctions - voegwoorden
Conjunctions zijn voegwoorden. Ze werken als de lijm tussen twee zinsdelen. 
 
Je kunt zeggen: I like to read. My brother loves to write. Maar je kunt óók zeggen: I like to read and my brother loves to write.

Leer de betekenis uit je hoofd, dat maakt het makkelijker! 

Slide 4 - Diapositive

Voegwoord:
Gebruik:
Voorbeeld:
and
en
opsomming
I bought a tshirt, shoes and jeans.
because
 omdat
reden, oorzaak
I wasn't at school because I was ill
or
of
keuze
I go fishing or swimming.
so
dus
(logisch) gevolg
I am tired so I am going to bed.
but 
maar
tegenstelling
I like sports but I don't like football.

Slide 5 - Diapositive

and
because
so
but
or
(logisch) gevolg
opsomming
keuze
reden / oorzaak
Tegenstelling

Slide 6 - Question de remorquage

I like sugar in my tea, __ I don't like milk in it.
A
and
B
but
C
or
D
so

Slide 7 - Quiz

He was late, _____ the bus didn't come.
A
or
B
because
C
but

Slide 8 - Quiz

The sun was warm, __ the wind was a bit too cool.

A
but
B
because
C
so

Slide 9 - Quiz

I will go to Montreal .... Quebec for the weekend, I'm not sure.
A
because
B
but
C
and
D
or

Slide 10 - Quiz

Maak een eigen zin met een van de voegwoorden:

Slide 11 - Question ouverte

Ik kan voegwoorden gebruiken om Engelse zinnen te maken.
Ja dat kan ik.
Een beetje. Ik snap sommige dingen nog niet helemaal.
Nee ik snap het helemaal niet.

Slide 12 - Sondage

Hoe zeg je dat je vroeger op voetbal zat?
A
I was a member of the football club.
B
I used to be a member of the footbal club.
C
I have always been a member of the football club.
D
I've never been a member of the football club.

Slide 13 - Quiz

Rules: used to
  • Je gebruikt used to om te verwijzen naar gewoontes en situaties in het verleden. In het Nederlands zeg je dan vaak ‘vroeger ...’.

  • Je gebruikt voor alle persoonsvormen (I, you, he, she enz.) dezelfde constructie:
    used to + het hele werkwoord:

    I used to go swimming every Friday.         -          Vroeger ging ik elke vrijdag  zwemmen.
    There used to be a school here.                   -           Vroeger was hier een school.

Slide 14 - Diapositive

Rules: used to
  • Je kunt used to ook gebruiken in vragende en ontkennende zinnen: 
    Ontkenningen: didn’t use to + hele werkwoord       Let op! - geen d erachter!
    Vraagzinnen: Did ... use to + hele werkwoord:


  • There didn’t use to be a gym here.                  -      Vroeger was er hier geen sportschool.
  • Did your dad use to cycle to work?                  -       Fietste je vader vroeger naar het  werk?

    Let op: de -d aan het eind van used verdwijnt in vragende en ontkennende zinnen!

Slide 15 - Diapositive

hele zin opschrijven:

(+) They ___ (smoke) cigars in parliament.

Slide 16 - Question ouverte

hele zin opschrijven:
(?) He ___ (walk) to school?

Slide 17 - Question ouverte

hele zin opschrijven:
(-) We ___ (not - argue) this much.


Slide 18 - Question ouverte

Ik weet hoe ik used to moet gebruiken in het Engels.
Ja dat weet ik.
Een beetje. Ik snap sommige dingen nog niet helemaal.
Nee ik snap het helemaal niet.

Slide 19 - Sondage