Je leert meer over bijwoorden.

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Doel
Je leert meer over bijwoorden.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Ik lach hard om de mop!
Wat is het werkwoord in de zin?
Welk woord zegt hoe er gelachen wordt?

Slide 4 - Diapositive

Bijwoord
Het woord dat zegt hoe er gelachten wordt is het bijwoord.

Slide 5 - Diapositive

Uitleg
Er zijn verschillende soorten bijwoorden:
  • bijwoorden die iets zeggen over een werkwoord
  • bijwoorden die iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord
  • Bijwoorden die iets zeggen over de plaats
  • bijwoorden die iets zeggen over de tijd

Slide 6 - Diapositive

Voorbeelden:
  • Onze juf kan mooi vertellen.
  •  Onze juf vertelt een heel spannend verhaal.
  • Ik heb het daar neergelegd.
  • Vanmorgen was ik te laat.

Slide 7 - Diapositive

Welke 4 soorten bijwoorden ken je nu?

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Vidéo

Bijwoorden

Slide 10 - Carte mentale

Wat is het bijwoord in de zin:
Op 1 april worden vaak grappen uitgehaald.
A
op
B
vaak
C
grappen
D
uitgehaald

Slide 11 - Quiz

Wat is het bijwoord in de zin:
Het jeugdjournaal bedacht ooit een goede grap.
A
jeugdjournaal
B
bedacht
C
goede
D
ooit

Slide 12 - Quiz

Wat is het bijwoord in de zin:
De presentator vertelde rustig dat er een nieuwe belasting zou komen.
A
rustig
B
nieuwe
C
presentator
D
belasting

Slide 13 - Quiz

Wat is het bijwoord in de zin:
De kinderen moesten voortaan belasting betalen op hun zakgeld.
A
voortaan
B
belasting
C
zakgeld
D
kinderen

Slide 14 - Quiz

Wat is het bijwoord in de zin:
Ontzettend boze ouders pakten de telefoon.
A
boze
B
telefoon
C
ontzettend
D
ouders

Slide 15 - Quiz

Wat is het bijwoord in de zin:
Ze belden meteen naar het jeugdjournaal of de minister.
A
belden
B
jeugdjournaal
C
meteen
D
minister

Slide 16 - Quiz

Wat is het bijwoord in de zin:
Maar gelukkig bleek het een 1 aprilgrap te zijn.
A
aprilgrap
B
gelukkig
C
bleek
D
zijn

Slide 17 - Quiz

Wie zegt het fout?

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive