Past Simple -vragen & ontkenningen

 Grammar - Past Simple
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

 Grammar - Past Simple

Slide 1 - Diapositive

Past simple = verleden tijd
Je gebruikt de past simple als je het hebt over een gebeurtenis in het verleden. 
Vaak staat in de zin LADY = Last/ Ago/ Date /Yesterday

Je plakt -(e)d achter het  regelmatige werkwoord om het in de past simple te zetten.

Slide 2 - Diapositive

Past simple = verleden tijd
They climbed that mountain in 1987.
We visited the zoo last Friday.                      
He stopped to take a picture.                       
The monkey tried to steal my necklace.

Slide 3 - Diapositive

Zet het werkwoord in de past simple:
carry

Slide 4 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de past simple:
laugh

Slide 5 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de past simple:
want

Slide 6 - Question ouverte

Past simple = onregelmatig
LET OP: Sommige werkwoorden zijn onregelmatig. De verleden tijd is dan ook onregelmatig, en dat moet je leren!! Die vind je op p215, 2e rijtje! 

Voorbeelden:
be = were/was
go = went
buy = bought

Slide 7 - Diapositive

Zet het werkwoord in de past simple:
hold

Slide 8 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de past simple:
catch

Slide 9 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de past simple:
lose

Slide 10 - Question ouverte

Past simple = questions
1. Als de werkwoorden be (was/were), would en could in de zin staan, zet je die aan het begin van de zin om een vraag te maken.

Your friend was glad to see me -->  
Was your friend glad to see me?

Slide 11 - Diapositive

Past simple = questions
2. Bij andere werkwoorden heb je het hulpwerkwoord to do nodig. Daarna verander je het werkwoord in het hele werkwoord!
regel: DID .... (onderwerp).....HELE WERKWOORD (- ed of rijtje 1)

I jumped far enough --> Did I jump far enough?

Slide 12 - Diapositive

Maak van deze zin een correcte vraag:
You walked to school.

Slide 13 - Question ouverte

Maak van deze zin een correcte vraag:
Tim went to the store.

Slide 14 - Question ouverte

Maak van deze zin een correcte vraag:
My parents were late.

Slide 15 - Question ouverte

Maak van deze zin een correcte vraag:
Casper sang beautifully.

Slide 16 - Question ouverte

Past simple = ontkenningen
1. Als de werkwoorden to be (was/were), would en could in de zin staan, zet je not of n't achter het werkwoord

Your friend was glad to see me --> Your friend wasn't glad to see me

Slide 17 - Diapositive

Past simple = ontkenningen
2. Bij andere werkwoorden voeg je to do + not (did not / didn't) toe aan de zin. Het hoofdwerkwoord verandert in het hele werkwoord! 

Regel: DIDN'T of DID NOT + HELE WERKWOORD ( -ed of rijtje 1)

I jumped far enough --> I didn't jump far enough

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Maak een ontkennende zin:
You were at the game yesterday.

Slide 20 - Question ouverte

Maak deze zin ontkennend:
He caught the ball.

Slide 21 - Question ouverte

Maak deze zin ontkennend:
We saw the film.

Slide 22 - Question ouverte

He could believe we won.

Slide 23 - Question ouverte

Vergeet niet de onregelmatige werkwoorden te leren!!

Blz 215 --> onregelmatige werkwoorden / irregular verbs!

Slide 24 - Diapositive